Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

stoof

betekenis & definitie

In Vl.-België het gewone woord voor: kachel; in ’t bijz.: kachel met platte pijp waarop werd gekookt: Brabantse kachel, plattebuiskachel; in Vl.-België veelal Leuvense of Mechelse stoof genoemd; - soms ook in toep. op een (keuken)fornuis.

Haar vrouwelijk karakter, haar goede inborst kwamen aan het licht, toen vader haar uit Hendrik Conscience voorlas in de lange winteravonden rond de Leuvense stoof, BONI 1948, 41.

Moemoe maakt juist de soep gereed op de stoof! LIA TIMMERMANS 1962, 77.

Ze was bezig met de kook en ze kon niet van de stoof weg, CLAES 1976, 28.

Wegens sterfgeval: mooie Leuvense stoof, in zeer goede staat, Gent 19/8/1976, p. 20.

Zondagavond zaten we nog met het leidingsploegske rond de stoof in ’t lokaal: doodmoe maar toch kontent! Kerk en Leven (ed. Boom) 25/11/1976.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: droogoven, drogerij; voetstoofje, een soort van voetwarmer. Sam.: butagasstoof (Westkust 26/8/1976, p. 7);

- stoofborstel, kachelborstel, thans veelal: haardborstel;
- stoofhaak (WdL), (kachel)pook;
- stoofplaat, kachelplaat, vuurplaat (’t Gat van zijn broek blonk zwart lijk een stoofplaat, CLAES 1955, 89);
- stoofpot, kachelpot (WALSCHAP 1935, 34).

< >