Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

rats

betekenis & definitie

1. Snel, vlug.

„Verheyden, hoeveel Werken van Barmhartigheid zijn er?” „Zeven te weten de hongerigen spijzen enz.” Hij las dat zo rats af op een toon van vanbuitengeleerd, de blikken voor hem op de bank gericht, CLAES 1955, 35.

2. Plotseling, ineens, pardoes.

Hij kreeg geen antwoord en keek om. Reynders was rats achterover geslagen in het grint, hij beet op zijn sigaar en tusschen de tanden borrelde wat schuim, WALSCHAP 1939, 79.

3. Helemaal; volledig, radicaal.
S.: Maar we hebben in de herbergen toch borrels gekregen, Pitje Vogel. Lekkere borrels! P.: Wat helpen U borrels! Ik ben den smaak weer rats vergeten, ’n Kruik, zó een waar ge rechtop in kunt staan. - Die hadden we moeten hebben, TIMMERMANS z.j. a, 45.

Ik heb het altijd gezegd, dat er uit Verdonck’s jongen niets goeds groeit. Zijn handen staan rats verkeerd! WACHTERS 1946, 85.

Sedert hij vernomen heeft dat de zoon wegvloog uit de streek, is er rats geen huis met hem te houden! Waar het naartoe moet, weten ze niet, WACHTERS 1946, 194.