Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pluim

betekenis & definitie

Veer (van een vogel); - in versch. uitdr., zegsw.: de pluimen maken de vogels, de kleren maken de man; (van) zijn pluimen laten e.d., verlies, schade, oneer lijden enz.; in de standaardt.: een veer laten; (w.g.) met iets in de pluimen zitten, in verlegenheid zitten.

»Ze zal haar pluimen wel laten hangen als ze een rij schreeuwers aan haar rokken heeft,» zeggen langtongen uit het drop, BLOMMAERT 1945, 76.

«Gij zijt het,» riep de kapoen, bijna spijtig. «Ik had me een kolonel heel anders en veel schoner voorgesteld.» «Allez, allez, de pluimen maken de vogel niet,» LANGENS 1947, 101.

Sukses voor C.V.P. en Tindemans. PW en W. Declercq verloren van hun pluimen, Gazet v. Antw. 18/4/1977.

In 4A zijn de drie leiders niet aan het feest. Het zou ons niet verwonderen zo Leon Pellis met zijn O. Essen enig leider wordt. Daartoe moeten ze wel «de hindernis» op den «Uil» nemen. Kaart en Heibos zien we bijna zeker van hun pluimen laten, Gazet v. Antw. 16/9/1977.

Opm.: In Nederl., m.n. boven de Moerdijk, is pluim zo goed als volledig verdrongen door veer, behalve in de bet.: vederbos, kwastje (van een muts) enz., en in enkele vaste uitdr.: iem. een pluimpje geven, een pluimpje krijgen e.d.

Sam.: duivepluim, fazantepluim, ganzepluim enz., duiveveer enz. (Overal lag er gerief om te schilderen: de borstels staken in een Empire melkpot, en in den suikerpot van het zelfde servies hield onze Pa fazantenpluimen bijeen, LIA TIMMERMANS 1962, 92);

- pluimenbed, verenbed, thans bep.: dekbed.

< >