Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

verloren

betekenis & definitie

1. In de verb. verloren lopen, de weg kwijt raken, verdwalen;

- iem. verloren spelen, met opzet van zich laten afdwalen, kwijt zien te raken, opzettelijk kwijtspelen;
- iem. verloren zetten, iem. ergens achterlaten.

Het is goed dat zij een poging doen om God af te scheiden van het beeldekenskraam waar men hem pleegt uit te stallen, en waar men hem zo gemakkelijk verloren kan spelen, TEIRLINCK 1952, 2, 156.

Daarbij was hij altijd bang dat wij zouden verloren lopen of bij het baden te ver in zee gaan, LIA TIMMERMANS 1962, 113.

Invaliden verloren gezet. In een afgelegen streek ... in het westen van Argentinië, zijn 25 invaliden (blinden, gebrekkigen en geestelijk gestoorden) achtergelaten langs de rand van een weg, Gentenaar 20/7/1977.

Ik had de hele nacht kunnen dóórdwalen, was ik in het bos niet wat bang geworden verloren te lopen. Zoals Klein Duimpje, BOON 1977, 58.

2. Ter aand. van een vergeefse moeite, in de verb. het is verloren, het is verloren moeite er nog iets aan te willen veranderen, er is niets (meer) aan te doen;
- het is verloren gegeven, tevergeefs gegeven;
- verloren Vlaams, vergeefs gepraat.

Het werd ten ander opwindend, omdat ik probeerde nu voor de derde keer vooraan te komen en het stuk brood te bemachtigen dat zo dadelijk aan een tandeloos oud wijf zou uitgereikt worden ... . Het was ten andere aan haar verloren gegeven, van dat soort had ik er al met hopen zien sterven, gelijk vliegen, BOON 1961, 47.

3. Ergens (n)iets verloren hebben, (n)iets te zoeken hebben.

Ik vroeg hem wat hij toen bij de Gestapo verloren had en hij kwam met een zinnige verklaring voor de dag, VAN AKEN 1963, 184.