Schoonmaken, poetsen, reinigen (in versch. toep.); soms bep.: (een tuin) van onkruid ontdoen, wieden; (water) zuiveren; (oude stenen) afbikken; - (gemeenz.) zijn glas kuisen, uitdrinken.
Hij schuurde de gang, hij kuischte het hofke voor de pastorij, hij hielp in de kerk enz., CLAES 1933, 268. Besluiteloos en mistroostig draaide de Stompel heen en weer, kuiste melancholisch zijn bril, verifieerde nog eens of ze er allemaal waren, LEBEAU 1962, 14.
Nog vóór Tineke zich heeft kunnen rechtzetten krijgt hij zo een geweldige vuistslag in het gelaat, dat hij met stoel en al tegen de grond slaat, en het bloed tot in het gelaat van lange Gabriel spat. Gabriel kuist dat bloed weg. Tineke krabbelt recht, BOON 1975. 45.
Kuisen van regenwaterputten, Annoncenblad 21/1/1977, p. 18.
Te koop: gekuiste klamp- en pijpesteen, Gazet v. Antw. 8/4/1977.
Kuisen van salons en zetels, Gazet v. Antw. 23/4/1977.
Door bezinking en beluchting „kuisen” zij een eerste maal het water. De tweede fase bestaat dan uit een echte zuiveringsbehandeling in wat men echte waterfabrieken mag noemen, Alumni 1977, 4, 4. Burgemeester S. ... vertelde dat hij nooit zo’n stortvloed had meegemaakt. De gevolgen zouden erger geweest zijn indien de week voordien de riolering niet was gekuist, Gazet v. Antw. 29/8/1977.
De vrije tijd van onze zoon bestaat hieruit. Op maandag moto kuisen - dinsdag trainen - woensdag weer moto kuisen, Volksmacht 21/4/1978.
- In ’t bijz. m. betr. t. kamers, huizen, gebouwen enz.: schoonmaken, poetsen (vaak ook in abs. gebruik); (een vloer) schrobben; (ramen) wassen.
Een week lang hielp zij ons, waste, kuiste, hielp met het naaiwerk, en plots verdween zij en hebben wij haar nooit meer teruggezien, CLAUS 1956, 96.
Hij zal van toon veranderen, wanneer ik een paar dagen niet zal koken, noch kuisen, PAUWELS 1971, 126.
Ze is knap in het huishouden en spaarzaam. Koken kan ze opperbest. Maar ze kuist veel te veel. Je kan geen half uurtje ergens rustig zitten, Vrouw en Wereld nov. 1974, p. 22.
Gevr. werkvrouw 2 x 4 u. p.w. kuisen der burelen, Gent 19/8/1976, p. 21.
Vensters kuisen, schoenen poetsen, de was opvouwen en wat weet ik allemaal, ge staat er toch allemaal alleen voor, Bond 27/8/1976, p. 5.
Ik heb een hekel aan mensen die voortdurend kuisen, Gentenaar 13/3/1977.
Ze moet koken en kuisen en kan daarvoor ook bijna geen beroep doen op de huishoudtoestellen die een vrouw in het Westen het werk verlichten, Gazet v. Antw. 26/8/1978.
- M. betr. t. groenten, vis, gevogelte, wild enz.: schoonmaken, ontdoen van ongerechtigheden, van ingewanden enz.
Zij kuisten nog salaad, sneden de bloemkolen, liepen over end weer om dit en om dat, TIMMERMANS 1966, 45.
Dit behoort tot het heerlijke van sprotjes eten, het kopje weg te snijden, het mesje er binnenin te zetten en in een enkele beweging het open te snijden en meteen te kuisen, BOON 1972, 49.
Laat het water met het kruidenbosje koken. Kuis intussen de wortelen, prei, rapen, uien en groene kool, Vrouw en Wereld febr. 1977, p. 19.
Reeds 400 à 500 klanten per week voor gekuiste mosselen met groen, Gentenaar 30/5/1977.
Opm.: In de standaardt. uitsl. in de bet.: zuiveren van verkeerdheden, thans inz. van taal en stijl gezegd, en dan vooral in de vorm van het verl. deelw. gekuist als bnw.
Afl./Sam.: gekuis, het schoonmaken; - afkuisen, opkuisen (zie die woorden); schoonkuisen (Hij kocht huizen of gebouwen op die moesten afgebroken worden, kuiste de steen schoon en verlapte dan het gezuiverde materiaal verder, DE RIDDER 1966, 120); uitkuisen (zie ald.); - kuiser, schoonmaker; hierbij o.a. ketelkuiser (Ketelkuiser gevraagd. Op de hoogte van mazoutbranders, Gazet v. Antw. 3/6/1977); kuisster, (thans w.g.) schoonmaakster, werkster; - kuisartikelen, schoonmaakartikelen; kuisdag; kuisgerief; kuismachine (Wij werken met de modernste kuis- en strijkmachines, Shopping (ed. Gent) 19/8/1976); kuisziekte.