Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

grond

betekenis & definitie

1. In de verb. ten gronde, (eig.) tot de grond toe, volledig; (fig.) grondig, wezenlijk.

Tweemaal was de abdij ten gronde afgebrand, doch telkens werd Maria door ’t vallend puin gespaard en later weer opgegraven, ELSSCHOT 1960, 231.

Het parlement zit nog volop in de bespreking van de begrotingen. Dat dit sluitstuk van elk democratisch parlementair stelsel (al lang) gedegradeerd is tot een loze formaliteit werd hier al vaker betoogd. Toch gaat ons parlement er onverstoorbaar mee door zonder er ten gronde iets aan te verbeteren, Bond 21/1/1977.

2. Bezinksel, droesem (van wijn e.d.); er zit grond in die fles.