Lust, trek, zin, smaak; ook: zoveel als men wil, bekomst: zijn goesting eten-, - in enkele zegsw.: ieder zijn goesting, ieder zijn meug; goesting is goesting (ook: koop), over smaak valt niet te twisten; goesting of geen goesting, tegen heug en meug.
De enen wilden weg, trokken en sleurden om de anderen mee te krijgen - gemaakt spel van: goeste genoeg maar geen durf! STREUVELS 1962, 138.
Moest ze mijn goesting involgen, het witloof en de ham zouden nog halfrauw op tafel komen, BOON 1972, 97.
Ieder kind heeft een zekere aanleg en goesting, talenten en kwaliteiten, Vrouw en Wereld juni 1975, p. 8.
Bijwijlen komt nog eens de goesting op om fratsen uit te halen, Gentenaar 19/4/1977.
„Hij kan zich nooit aan dezelfde goesting houden” zegt zijn vrouw geprikkeld. „Eerst was het fotografie en een donkere kamer.... Dan was het fietsen, op een duur koersmachien. Nu is ’t ne moto, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 24.
Zijn (eigen) goesting doen, zijn zin doen, naar eigen verkiezing handelen enz.
Intussen deed ze toch in alles haar eigen goesting, zonder zich te bekreunen of het hem lief was of leed, STREUVELS 1964, 114.
„Bewaar alsjeblieft je fatsoen en trek in godsnaam je broek niet uit als de meisjes hier zijn.” „Ik doe toch mijn goesting, niet?” LAUWENS 1973, 102.
Wat is vrije tijd dan voor U? - Ik denk dat het de tijd is waarin men datgene kan doen, wat door niemand anders bepaald wordt. Waarin men zijn goesting kan doen, zonder dat iemand zijn zeg daarover moet hebben, Info mei 1978, p. 44.
Ook o.a.: BRULEZ 1950, 37. TEIRLINCK 1951, 2, 1I7. BOON 1961, 98. LIA TIMMERMANS 1961, 16.
Goesting hebben, krijgen (voor, in iets); in toep. op liefdesrelaties: goesting hebben voor iem., ook: zijn goesting vinden.
Ze moeten toch al weten dat hij zijn goesting vond... een eenvoudig geleegmeisje, WACHTERS 1946, 99. Charelke Dop wist van waar dat de wind kwam en ik had met mijn eerste vrouw te veel afgezien, en ’t was af toen ze ’t wist dat ik geen goesting voor heur had, CLAES 1960, 6.
Van toen af... kreeg ik goesting om dat land eens te zien, waar de appelsienen groeien, LIA TIMMERMANS 1962, 71.
Maar hij dacht: ik ben alleen nu, ik moet voortdoen. Hij had er niets goesting meer voor, BERKHOF 1961, 85.
Ik had goesting om met kussens te smijten, VERSTEYLEN 1964, 9.
Hij had een formidabele goesting in een doodgewoon pilske, maar de barman schonk slechts gin, cognac, en whisky, Vrouw en Wereld juli/aug. 1974, p. 30.
Met (de) goesting; naar eigen goesting; tegen de goesting, ook: met tegenzin, tegen wil en dank; met of tegen de goesting trouwen e.d., met of zonder toestemming van de ouders.
We moeten de tredmolen in om die zo rap mogelijk naar onze eigen goesting te laten rondwentelen, BOON 1961, 107.
Ik ben katoliek opgevoed. Om 7 uur moesten we in de mis zitten. Dik tegen onze goesting. Maar ik ben toch gelovig gebleven, JANS/VAN LOOY 1971, 13.
Ik verwacht mijn zesde kindje, met of zonder de goesting, doet er niet toe, Vrouw en Wereld mei 1975, p. 35.
Hij pakte zelfs uit met een bond waar slechts twee leden bij aansloten: hij en ik. En ik dan nog tegen de goesting, het was iets katholiek en Vlaamsgezind, en daar kreeg ik toen al schele hoofdpijn van, BOON 1977, 83.
Ook o.a.: VERMEYEN 1947, 52. BONI 1948, 93. DE COREL 1949, 179. CLAES 1950, 51. LIA TIMMERMANS 1962, 165.
Sam.: tegengoesting, tegenzin, afkeer (Geschiedenis, aardrijkskunde, en wat nog meer, en dat alles onderwezen op een wijze bijzonder geschikt om jonge knapen... er voor heel hun leven een tegengoesting van te doen krijgen, CLAES 1955, 24.
Zou de hoofdreden van uw tegengoesting niet te zoeken zijn in het feit, dat u nooit goed hebt ingezien wat de zondagsmis in feite is? Kerk en Leven (ed. Brussel N.-O.) 17/2/1977, p. 15.).