Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

aap

betekenis & definitie

1. Domoor, ezel.

2. In een aantal zegsw., uitdr.: iem. voor de(n) aap houden, ook de(n) aap met iem. houden, iem. voor de gek houden.

Hij laat zich niet voor den aap houden,... nog door geen tien steenbakkers! WACHTERS 1946, 126.

Hij heeft er mee gespot en er eens fijn den aap mee gehouden, LIA TIMMERMANS 1961, 193.

Als in gezelschap iemand een mop vertelde of een vrolijke met losgeslagen tong de mensen voortdurend deed schateren, keek hij bij elke losbarsting van de lach verbaasd om zich heen en zette dadelijk een misnoegd gezicht. Dat mensen zich met zoiets konden bezighouden! Hij begreep niet dat men hem voor de aap hield, WALSCHAP 1963, 361.

‘De mensen, dat zijn allen zotten!’ zegt de Zot u vertrouwelijk. Geen enkele die ziet dat hij eigenlijk met hen de aap houdt, BOON 1975, 55.

(De bohemers) gaan vreemde dansen uitvoeren en liederen ten beste geven, die men zingt in de verre streken waar eenmaal de wieg der bohemers heeft gestaan. Zo wordt het toch aangekondigd door Sara, terwijl zij lacht... Maar nog steeds kunnen wij niet achterhalen of zij ons, ja dan neen, voor de aap houdt, BOON 1975, 150.

Een aap gevangen hebben, (uitsl. van ongetrouwde vrouwen) zwanger zijn.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. C., Bijv. Zonder God of mens te verwittigen was zij op een schonen dag naar Frankrijk vertrokken om er als meid te dienen, en na ’t tweede jaar had zij er een aap gevangen. Zogezegd om ziekte naar huis gekeerd, wist zij tot ’t laatste ogenblik ’t affront te verduiken, STREUVELS 1964, 11.

Men moet een oude aap geen smoelen, muilen e.d. leren trekken, iem. die ouder of meer ervaren is, moet men geen lessen geven.

Een oude aap moeten ze geen smoelen leren trekken, PAUWELS 1971, 107.

Sam.: apejaren (zie ald.).