Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

aanzien

betekenis & definitie

In de verb. (iem. of iets) aanzien als of voor -, (ten onrechte) beschouwen als -, aanmerken als -, houden voor -, aanzien (scheidbaar!) voor -.

Ze aanzien het echter niet meer als diefstal, doch als regelmatig nemen wat hun toekomt, DE COREL 1949, 160.

«Zonderlinge, onterende verhouding? Wat is me dat nu? Voor wat aanziet gij eigenlijk deze dame?» BRULEZ 1950, 121.

Geboorteregeling wordt nu aanzien als een integrerend deel van de volksgezondheid, Knack 18/4/1973, p. 138.

Tegenover de vernederende toegevingen die we aanzien als een aanslag op de Vlaamse grond en de Vlaamse mensen van de bedreigde gebieden, zeggen we neen, Gazet v. Antw. 4/7/1977.

Ik had er vooral op gedrukt dat ik in deze zaak niet als een blanke aangezien wilde worden, maar wel als een man die de hand van één van hun dochters kwam vragen, GEERAERTS 1977, 41.

Opm.: In de standaardt. wordt aanzien in deze toep. uitsluitend als scheidbaar ww. gebruikt in verb. met voor, in de bet.: ten onrechte beschouwen als -, verslijten voor -.