Wat is de betekenis van Aanzien?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanzien

aanzien - Werkwoord 1. (ov) kijken naar Hij kon het niet meer aanzien. 2. (ov) ~ voor: beschouwen als Waar zie je me voor aan? 3. (ov) dulden, tolereren, kijken zonder te handelen Ik heb het nog een tij...

2024-04-24
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Aanzien

Zonder aanzien des persoons, onafhankelijk van rang, stand of andere eigenschappen van de persoon; bij beoordelingen e.d.: onpartijdig. ‘Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd’, zegt Spreuken 24:23 (NBG-vertaling). Aanzien heeft in deze uitdrukking de betekenis: het in acht nemen, mee laten wegen. De hierboven genoemde verbinding met zonde...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanzien

aanzien - onregelmatig werkwoord uitspraak: aan-zien 1. er rustig naar kijken en nog niets doen ♢ we zullen het nog even aanzien voor we maatregelen nemen 2. bekijken ♢ hij zag Tina voor iemand...

2024-04-24
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

aanzien

(klemtoon op tweede lettergreep) beschouwen. Zij aanzien dat stuk niet als hun volkslied. Niet getrouwd zijn werd als een schande aanzien. Dat land wordt niet voor vol aanzien.

2024-04-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

aanzien

(aanzag, aanzien) - iemand/iets aanzien als/voor, iemand/iets beschouwen als, iemand/iets houden voor [in België vaak zonder de implicatie dat dit onterecht gebeurt] De glastekeningen van de Gentse kunstenaar Christoph Fink zorgen voor een speels accent, al kan een onwetende passant ze ook aanzien voor niet-bedoelde graffiti. - HN, 28-...

2024-04-24
De Tale Kanaäns woordenboek

J. van Delden (1982)

aanzien

zich ontfermen over.

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

aanzien

In de verb. (iem. of iets) aanzien als of voor -, (ten onrechte) beschouwen als -, aanmerken als -, houden voor -, aanzien (scheidbaar!) voor -. Ze aanzien het echter niet meer als diefstal, doch als regelmatig nemen wat hun toekomt, DE COREL 1949, 160. «Zonderlinge, onterende verhouding? Wat is me dat nu?...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanzien

1. s.n., oansjen (it); (uiterlijk), oansjoch (it), útsjoch (it); een betergekregen hebben, út oare eagen sjen; een vreemdhebben, nuver postuer(j)e. 2. v., oansjen; iets met kunnen — eat net hawwe kinne; zich goed, slecht laten —, goed, min lyk...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)