Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

nemen

betekenis & definitie

In versch. toep. als gall., ter vert. van fr. prendre.

1. (Een zekere vorm, omvang, gedaante enz.) aannemen.

Plannen die nog geen vaste vorm hebben genomen, Schrijft. 1966, 148.

2. In de verb. iem. nemen voor -, iem. aanzien, houden voor - (vgl. fr. prendre pour -); ook: (de verkeerde) voorhebben.

Als ze u horen klappen, nemen ze u voor een Hollander, Gehoord te Boom mei 1979.

3. In een aantal andere verb.: (een dutje) doen; (geduld) oefenen; - (een zender) ontvangen.

Tist nam een dutje, en ik trok naar de paarden, VAN HEMELDONCK 1946, 41.

Hij verschijnt al vóór het gestelde uur in de winkel, en Celesta moet hem verzoeken een moment geduld te nemen, want de juffrouwen zijn nog niet klaar, TEIRLINCK 1952, 2, 18.

Antoine en Lotte hebben een nieuwe tv-antenne, zij kunnen nu Holland nemen. Schone toneelstukken, maar veel te snel gesproken, en in het Hollands, CLAUS 1966, 13.