het voormalige Duits Z.W.-Afrika, was sedert 1920 een door de Unie van Zuid-Afrika bestuurd Volkenbondsmandaatgebied, dat 830 965 km2 beslaat en (1946) 360 000 inw. telt.
NATUURLIJKE GESTELDHEID
Een zandige woestijn (de Namib), zware branding, stormen en dichte nevels maken de gehele kust over een afstand van ca 1500 km vrij ontoegankelijk. Slechts de Lüderitz-bocht en de Walvisbaai geven behoorlijk gelegenheid tot landing; in de Duitse tijd is ook Swakopmund gebruikt, dat thans echter alleen nog als badplaats van belang is. In het Z. en N. is het gebergte, dat uit kristallijnen gesteenten bestaat, met dolomiet, kalksteen en zandsteen overdekt. Het binnenhoogland bestaat achtereenvolgens van N. - Z. uit het Kaoko-veld, Ambo-land, Damaraland en Groot-Nama-land. In het Herero-land worden hoogten van meer dan 2000 m bereikt (Omatako 2289 m, Brandberg 2606 m).
Diepe canyon-dalen doorsnijden het gebergte. Naar de oostzijde daalt het bergland langzaam af in de Kalahari en Ovambo-land. Naar de westzijde gaat het over in de Namib-woestijn en de witte zandige kust.
Het klimaat is in verband met de geografische breedte, de ligging op de westkust en de aanwezigheid aldaar van de koele compensatie-zeestroming (de Benguella-stroom) regenarm. Vrijwel geheel droog is de Namib-woestijn. Het bergland ontvangt enige neerslag en heeft dan ook steppebegroeiing. In het N. is de regenval groter. De meeste rivieren hebben een wadi-karakter. Zij zijn in het winterhalfjaar geheel droog.
De meeste bereiken trouwens nimmer de zee. De belangrijkste zijn de Grote Visrivier en de Nosob, die beide naar de Oranjerivier lopen. Andere zijn de Kuiseb, de Swakop en de Omaroeroe. Behalve de Oranjerivier hebben ook de Koenene en de Koebango het gehele jaar water. Vleis en pannen zijn bekkens, die periodiek met water gevuld zijn; de eerste met zoet-, de laatste met zoutwater. De koude Benguella-stroom en het zeer koude opwelwater langs de kust veroorzaken boven de zee voortdurend mist.
Het binnenland wordt naar het O. en het N. minder droog. In de zomertijd (Sept. - Apr.) komen onweersbuien voor. De winter (Mei - Sept.) is regenloos; zelfs nachtelijke dauw ontbreekt dan. In de zomerregengebieden heerst de steppe of de acacia-struiksteppe. Langs de rivieren lopen smalle zomen galerijwouden. De wildedierenwereld is door de meedogenloze jacht zeer verarmd. Olifanten, rhinocerossen, giraffen, zebra’s, buffels enz. komen nog slechts in het N.O. voor.
BEVOLKING
Deze is zeer weinig dicht. De opstand der Herero’s in 1903-1907 heeft daaraan ook geen goed gedaan. Er wonen Hottentotten en Bantoestammen (Ovambo’s, Herero’s). De Bergdamara’s of Klipkaffers zijn Hottentots sprekende Bantoes. Verder zijn er nog de zwervende Bosjesmannen. Een afzonderlijke kleine groep vormen de zgn.
Bastaards, halfbloeden van Boeren en Hottentotten. Het aantal blanken bedroeg in 1946 38 000 zielen (waarvan ca 18000 vrouwen). De officiële talen zijn het Afrikaans en het Engels, terwijl Duits in de practijk ook als zodanig behandeld wordt. De blanke bevolking is grotendeels Protestants. Onder de inboorlingen wordt gewerkt door de Protestantse Rijnse en Finse zendingen en door de R.K. Missies.
BESTAANSMIDDELEN
Zuid-West-Afrika is overwegend veeteeltland: schapenteelt en runderhouderij. Daarnaast wordt door bevloeiingswerken (stuwdammen, artesische putten) de akkerbouw voortdurend uitgebreid. Voor de mijnbouw zijn vooral diamant in het kustgebied en koper van belang. Ook marmer komt er in grote hoeveelheden voor.
Het verkeer wordt gediend door de ossenwagen en de auto. Maar op de hoofd verkeerslijnen heeft de spoorweg grote betekenis. Er zijn 2348 km staatsspoorwegen. Het net staat door de lijn Kalkfontein - Upint'ion in verbinding met dat van de Unie van ZuidAfrika en wordt als deel daarvan beheerd. Z.W.-Afrika heeft ruim 19 000 km telefoonlijn; in de meest afgelegen streken is een radiotelefoonstelsel in werking. De voornaamste haven is Walvisbaai, eigenlijk een enclave van Unie-grondgebied, maar in de practijk als deel van Zuid-West-Afrika bestuurd.
Verreweg het belangrijkste uitvoerproduct zijn karakoelvellen, die het waardevolle pelswerk leveren en de grondslag van de welvaart vormen. Hierop volgen levende dieren en diamanten, dan boter, vis, wol enz. Walvisbaai is het noodzakelijke eindpunt van de moderne ontwikkeling der visconservenindustrie aan de westkust van Zuid-Afrika. De visserij heeft hier in de laatste jaren een hoge vlucht genomen. Munten en maten en gewichten zijn dezelfde als in d-ï Unie van Zuid-Afrika.
BESTUUR.
Nadat op 9 Juli 1915 (Duits) Z.-W.Afrika was veroverd en in 1919 door Duitsland daarvan afstand was gedaan, werd het op 17 Dec. 1920 door de Volkenbond aan de Unie van Zuid-Afrika als mandaatgebied overgedragen. De Unieregering benoemde een „administrateur” (als plaatsvervanger van de gouverneur-generaal der Unie), die te Windhoek verblijft. Sinds 1949 is het bestuur geregeld naar het model van dat der provincies in de Unie, maar met iets groter zelfstandigheid dan aan deze wordt toegekend. Naast de administrateur staat een verkozen Wetgevende Vergadering, die uit haar midden een Uitvoerend Comité kiest als dagelijks bestuur. Het land zendt thans 6 leden naar de Unie-Volksraad en 4 naar de Unie-Senaat. Vóór 1949 was het bestuur meer op koloniale leest geschoeid. De hoofdplaats Windhoek telt (1946) 15 000 inw., Keetmanshoop 4500, Luderitz en Swakopmund elk bijna 3 000.
Lit.: H. Vedder, South West Africa in Early Times (1938); P. J. Idenburg, Z.W.A. als internationaal staatkundig probleem, in: Buil. de l’Assoc. des anciens étudiants de l’Institut nouv. des territoires d’outre-mer (1950).