Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NEVELS

betekenis & definitie

is in de sterrenkunde de benaming voor objecten buiten het zonnestelsel, die zich voordoen als nevelachtige vlekken aan de hemel. Naar hun aard kan men deze nevels in twee geheel verschillende klassen onderscheiden, nl. de galactische en de extra-galactische of spiraalnevels.

De eerste zijn wolken van fijnverdeelde gasvormige of vaste materie, die zich dikwijls over grote gebieden tussen de vaste sterren van ons melkwegstelsel uitstrekken, de tweede zijn ver weg gelegen sterrenstelsels van dezelfde orde van grootte als het ons omringende melkwegstelsel (z melkweg); door haar grote afstanden zijn de individuele sterren in deze stelsels in den regel niet waarneembaar, zodat men slechts het gezamenlijke licht van de enige milliarden sterren waaruit zo’n stelsel opgebouwd is als een nevelig schijnsel kan waarnemen.A. De galactische nevels

Deze behoren tot ons melkwegstelsel en worden hoofdzakelijk in de melkweg of in de nabijheid ervan aangetroffen (vandaar de naam „galactisch”). Men onderscheidt hier weer twee soorten, nl. diffuse en planetaire nevels.

De diffuse nevels zijn altoos zeer onregelmatig van uiterlijk. Zij herinneren door hun grillige vormen het meest aan de nevels die wij in de aardatmosfeer waarnemen. Zij zijn echter onvergelijkelijk veel groter, strekken zich uit over gebieden, waarvan de doorsnede enige millioenen malen de afstand aarde - zon bedraagt, en zijn niet uit waterdeeltjes samengesteld, maar hoogstwaarschijnlijk in hoofdzaak uit een uiterst ijl gas dat zich hier en daar gedeeltelijk gecondenseerd heeft in zeer kleine vaste deeltjes (met doorsneden die vergelijkbaar zijn met de golflengte van het licht). Bij een voldoende dichtheid en uitgestrektheid kunnen wij het bestaan van deze stofwolken in het sterrenstelsel bemerken, doordat zij het licht van de achter haar liggende sterren wegnemen; wij zien dan een zgn. donkere nevel. De absorberende werking dezer stofmassa’s tussen de sterren vormt een zeer grote hinderpaal bij de exploratie van het melkwegstelsel.

Indien zich in de buurt van zo’n nevelmassa een ster bevindt van voldoende helderheid, die haar verlicht, wordt zij zichtbaar als diffuse, lichtgevende nevel. De sterren van het Zevengesternte (Plejaden) zijn bijv. omringd door lichte nevels. Een andere bekende diffuse nevel is de grote nevel in het zwaard van Orion.

Heeft de zich in de nevel bevindende ster een zeer hoge temperatuur, dan is het nevellicht niet direct verstrooid sterlicht, maar is de samenhang tussen het nevelschijnsel en de door de ster uitgezonden energie ingewikkelder. Het spectrum van de nevel vertoont dan heldere lijnen. Tot voor kort was de afkomst van enige der opvallendste dezer nevellijnen onbekend en heeft men gemeend, dat in de nevel een nog onbekend element nebulium voor zou komen. De Amerikaan Bowen heeft echter aangetoond, dat de lijnen afkomstig zijn van zuurstof, dat in deze uiterst ijle vorm lijnen uitzendt, die bij aardse proeven niet gevormd kunnen worden.

De planetaire nevels zijn veel regelmatiger van structuur. Het merendeel bestaat uit een centrale ster, waarom de lichtgevende nevel min of meer symmetrisch gerangschikt is, soms in de vorm van een schil, soms als vrijwel cirkelvormige schijfjes, zodat zij enigszins aan planeten doen denken (vandaar hun naam). De planetaire nevels zijn gasvormig; de gasmassa’s zijn waarschijnlijk uitgestoten uit de centrale sterren, die bijzonder hoge oppervlaktetemperaturen hebben. Bij de zgn. nieuwe sterren of novae kan men zo’n uitstoting van grote gasmassa’s direct waarnemen: deze sterren schijnen na haar nova-stadium neveltjes om zich heen te vormen, die enige gelijkenis vertonen met de planetaire nevels.

B. De extra-galactische of spiraalnevels

De sterren in het heelal zijn verre van gelijkmatig over de ruimte verdeeld. Zij liggen samengedrongen in ophopingen, die gewoonlijk enige milliarden leden tellen. Deze ophopingen of sterrenstelsels, die men naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook wel aanduidt als spiraalnevels, of als extra-galactische nevels, omdat zij slechts buiten de melkweg aangetroffen worden, kunnen als de eigenlijke bouwstenen van het heelal beschouwd worden. Zij worden naar hun uiterlijk in drie typen onderscheiden:

1. Elliptische nevels, die ellips- of cirkelvormig zijn en uiterst regelmatig van structuur;
2. Spiraalnevels

gewoonlijk bestaande uit een min of meer regelmatige kern en twee spiraalvormig daaromheen gewonden armen, die dikwijls uiterst brokkelig en onregelmatig van bouw zijn;

3. Onregelmatige nevels, zoals bijv. de wolken van Magalhaes.

Het tweede type komt het veelvuldigst voor, vandaar dat de naam spiraalnevel dikwijls als verzamelnaam voor alle sterrenstelsels gebruikt wordt. Over de oorzaak van het bestaan van hun merkwaardige spiraalstructuur tast men nog vrijwel geheel in het duister. De bekendste, tevens dichtst bijzijnde spiraalnevel is de Andromeda-nevel. Zijn afstand, die geschat kan worden door de ontdekking van een aantal veranderlijke sterren van het 𝛿 Gephei type in de spiraalarmen. bedraagt ca een millioen lichtjaren (een lichtjaar = negen billioen km). Het aantal extra-galactische nevels, dat met de grootste instrumenten waargenomen kan worden, schat men op ca honderd millioen Het totale aantal sterrenstelsels in het heelal is zeker nog vele malen groter. Uit de verschuiving van de spectraallijnen in het licht dezer nevels leidt men het merkwaardige feit af dat al deze nevels zich van elkaar blijken te verwijderen en wel des te sneller, naarmate zij verder van elkaar af staan.

Het is alsof de ruimte waarin zij zich bevinden zelf aan het uitdijen is. De verst verwijderde extra-galactische nevels waarvan men de snelheid heeft kunnen meten verwijderen zich met snelheden van ca 3/5 der lichtsnelheid (z kosmogonie).

De nevels worden dikwijls aangeduid met het nummer dat zij in een catalogus van nevels hebben, bijv. in de eerste catalogus van dergelijke objecten, die in 1771 door de Franse sterrenkundige Messier samengesteld is (bijv. M 31). Voor de objecten die niet bij Messier voorkomen geeft men gewoonlijk het nummer in de door Dreyer op grond van de ontdekkingen der Herschels uitgegeven zgn. New General Catalogue (N.G.C.).

PROF. DR J. H. OORT

Lit.: E. P. Hubble, The Realm of the Nebulae (1936); H. Shapley, Galaxies (1945); A. A. Nijland en A. Blaauw, De bouw van het heelal (1945).

< >