(South Dakota, off. afkorting S.D.) is een der staten in de Grote Vlakte der V.S. en met Noord-Dakota genoemd naar de gemeenschappelijke naam der 5 verbonden Sioux-stammen (Lakota, Nakota of Dakota). Het staatsmotto luidt „Under God, The People Rule”.
Met 199 552 km, waarvan 1323 kma water, is Zuid-Dakota wat oppervlakte betreft de 15de staat der V.S. Hij strekt zich uit tussen 42° 30' en 450 56' N.Br. en tussen 96° 29' en 104° 3' W.L. en grenst in het O. aan Minnesota en Iowa, in het Z. aan Nebraska, in het W. aan Wyoming en Montana en in het N. aan Noord-Dakota.
De staat heeft bij benadering de vorm van een rechthoek, 610 km lang en 325 km breed, met rechtlijnige grenzen, behalve in het N.O., waar de Minnesota River over een korte afstand de grens vormt, en in het Z.O., waar de Missouri en de Big Sioux River tot hun verbinding bij Sioux City de grens aangeven, waardoor een zuidelijk uitsteeksel ontstaat en Zuid-Dakota met 395 km zijn grootste breedte bereikt.
In 1950 had Zuid-Dakota 652 740 inw., hetgeen t.a.v. 1940 slechts een toeneming van 1,5pct (gem. V.S. 14,5 pct) en een dalen van de 38ste naar de 40ste plaats in de V.S. betekent. Hiermee volgt Zuid-Dakota de regionale tendens: een afvloeiing van de bevolking in de oorlogsjaren naar de industriegebieden. —- In 1950 bestond de bevolking vrijwel geheel uit blanken; er waren slechts 727 negers, maar 23 350 Indianen, die voor het merendeel in betrekkelijk grote reservaten (22 000 km2) in het centrum van de staat leven. Het zijn vnl. Sioux en ca 400 Ponca-Indianen, die van veeteelt en akkerbouw leven. Ruim 33 pct der bevolking leefde in 1950 in plaatsen groter dan 2500 inw., waarvan er slechts 19 waren.
Van de 4 1/2 pct „foreign borns” waren de grootste immigrantengroepen Noren en Duitsers. Het geboortecijfer van de staat lag in 1949 met 27,8 per mille boven, het sterftecijfer met 9,2 per mille beneden het nat. gem. (resp. 24 en 9,7 per mille). De staat is verdeeld in 68 counties; de hoofdstad Pierre ligt in Hughes County en telt (1950) 5715 inw.
Natuurlandschap
Zuid-Dakota ligt vrijwel geheel in de Grote Vlakte; de Missouri scheidt de staat in een groter W. en een kleiner O. deel. In het O. wordt het golvende landschap slechts hier en daar door lage heuvelketens onderbroken (Turkey Ridge, Bijou Hills, Wessington Hills, Ree Hills) en waar de Minnesota River in Grant County de staat verlaat, bereikt deze met 293 m zijn laagste punt. Ten W. van de Missouri worden de heuvels (Pine Ridge, Fox Ridge) langzaam hoger en gaan over in de Badlands, een wild klei- en rotsgebied met een schaarse vegetatie, waarachter zich de Black Hills verbergen , een der hoogste gebergten ten O. van het Rotsgebergte. Zij beslaan een gebied van ca 15 000 km, zijn met een zeer donker soort den begroeid en waren eens een sacraal gebied der Indianen. De gem. hoogte van Zuid-Dakota is 670 m; het hoogste punt is Hamey Peak (2207 m).
Vrijwel geheel Zuid-Dakota behoort tot het stroomgebied van de Missouri, die in zuidelijke en Z.O. richting dwars door de staat stroomt en bevaarbaar is. Deze neemt uit het W. o.a. op de Grand, de Moreau, de Cheyenne met zijn zijrivier Belle Fourche, de Bad en de White River; de meeste linker zijrivieren die in Zuid-Dakota in de Missouri monden, zijn klein, behalve de in zuidelijke richting stromende rivieren James en Big Sioux. Een klein gebied in het N.O. ontwatert via de Minnesota River naar de Mississippi. - Het N.O .is tevens een gebied van honderden meren; de Minnesota vormt hier 2 langgerekte meren: Lake Traverse en Big Stone Lake, 5 km breed en resp. 43 en 40 km lang. In het N.W. is vermeldenswaard een kunstmatig meer, ontstaan door indamming van de Belle Fourche. De schaarse bosgebieden van Zuid-Dakota liggen in het W„ vrijwel alle in de Black Hills en zijn in National Forests (5700km.) beschermd.
Klimaat
Zuid-Dakota heeft een landklimaat met grote temperatuurverschillen. De gem. jaartemp. loopt van 42 gr. F. in het N.O. op tot 48 gr. F. in het Z.W. en te Pierre in het centrum van de staat is het Jan.- en Juli-gem. resp. 17,6 gr. en 76,2 gr. F., het min. en max. resp. — 40 en 115 gr. F.
De gem. jaarlijkse neerslag varieert van 350 mm in het N.W. tot 750 mm in het Z.O. en bedraagt te Pierre 409 mm. Het groeiseizoen is in het N. slechts ca 120 dagen, te Pierre 161 dagen en in het Z.O. nog iets langer. Slechts Juni, Juli en Aug. kennen in het geheel geen sneeuwval.
Middelen van bestaan
Ca 3/4 van de bevolking leeft van de landbouw en de marktopbrengst der producten bedroeg in 1950 ca 516 millioen dollar. De beste akkerbouwgebieden liggen in het O. De voornaamste oogsten zijn maïs, haver en tarwe met in 1950 resp. 99, 88 en 30 millioen bushels. Ook de opbrengst aan vlas, gerst, rogge en hooi is belangrijk. Centraal Zuid-Dakota is een veeteeltgebied, in het N.O. fokt men vnl. schapen en in het O. varkens. In 1950 waren er 2,5 millioen stuks rundvee (vnl. slachtvee), 1,4 millioen varkens, 874 000 schapen en 170 000 paarden.
De pluimveestapel leverde in 1950 1,1 milliard eieren op. In 1945 waren er 68 700 boerderijen met een oppervlakte van 174 000 km2.
De voornaamste mijnbouwproducten zijn goud en zilver, welke metalen men in de Black Hills delft. Zuid-Dakota staat wat goudproductie betreft op de 2de plaats in de V.S. en te Lead bevindt zich de grootste goudmijn der Unie. Andere producten zijn stenen, cement, zand en mica. De waarde bedroeg in 1949 ca 27 millioen dollar.
De industrie verwerkt vnl. de agrarische producten van de staat (zuivelwaren, meelproducten, vleesconserven, suiker). In 1950 waren er slechts 494 industriële vestigingen met ca 10 000 man personeel en bedroeg de (toegevoegde) waarde der producten ruim 50 millioen dollar.
De twee voornaamste spoorlijnen van Zuid-Dakota doorkruisen de staat in O.-W. richting. N.-Z. verbindingen ontbreken in het geheel. In 1948 had het spoorwegnet een lengte van 6365 km. Behalve in het O. en W. heeft Zuid-Dakota ook geen N.-Z. autowegen van betekenis; het gehele verkeer is naar het O. en W. georiënteerd. Van de 153 000 km verharde wegen bestaan 142 000 km uit locale wegen. Hoewel Zuid-Dakota een reeks vliegvelden heeft, waarop dagelijks lijntoestellen landen, ligt de staat buiten de grote transcontinentale verbindingslijnen. Een merkwaardigheid is, dat met Noord-Dakota vrijwel elke verkeersverbinding ontbreekt.
Het gem. jaarlijkse inkomen per hoofd der bevolking lag in 1950 met $ 1308 beneden het regionale ($ 1379) en nationale gem. ($ 1436).
Steden
(cijfers van 1950). Zuid-Dakota heeft 6 steden groter dan 10 000 inw., die behalve het toeristen- en handelscentrum Rapid City (25 310 inw.) alle ten O. van de Missouri liggen. De grootste plaats is Sioux Falls (52 700 inw.) met zijn belangrijke veemarkt; Aberdeen (21 050 inw.) en Mitchell (1225 inw.) in het vruchtbare Jamesdal en Watertown (12 700 inw.) in het Big Sioux-dal zijn handelscentra en Huron (1297 inw.) is een toeristencentrum. Yankton (7 710 inw.) aan de Missouri is de oudste nederzetting van de staat en was eens de hoofdstad van het Territorium Dakota.
Hoger onderwijs
(cijfers van 1951) wordt in Zuid-Dakota aan 8 instellingen gegeven. De staatsuniversiteit is gevestigd te Vermillion (1712 studenten en 130 docenten), het State College te Brookings (2267/254); de Technische Hogeschool is gevestigd te Rapid City en kleinere instellingen te Huron, Sioux Falls (2), Mitchell en Yankton.
Recreatie
Behalve het door hengel- en jachtliefhebbers (vnl. fazanten) gezochte merengebied in het N.O. van de staat, zijn de Black Hills het voornaamste recreatiegebied. Er zijn talrijke grotten en een versteend bos. Het belangrijkste State Park is Custer State Park (518 km2). Ten Z. hiervan ligt Wind Cave National Park (51 km2). Voorts is een deel van de Badlands (600 km8) als National Monument beschermd. Dit omvat de mooiste van de door erosie ontstane, in talrijke kleuren schitterende bergformaties, waar men tevens vele fossielen aantreft.
Bestuur
Zuid-Dakota wordt geregeerd onder de Constitutie van 1889. Aan het hoofd staat een gouverneur. In politiek opzicht is Zuid-Dakota een der meest conservatieve staten in de V.S. Met uitzondering van 1932 en 1936 stemde Zuid-Dakota bij de presidentsverkiezingen sedert 1900 overwegend Republikeins.
Geschiedenis
Fransen waren de eerste blanken, die het tegenwoordige gebied van Zuid-Dakota betraden. Er is enige twijfel omtrent een tocht van Le Sueur in 1699, maar het bezoek van de gebroeders Verendrye in 1743 staat vast. Nadat zij het land voor Frankrijk in beslag hadden genomen, vestigden zich er enkele Franse handelaars en pelsjagers. In 1803 werd Zuid-Dakota als onderdeel van Louisiana bij de V.S. ingelijfd en in 1804 en 1806 doorkruiste de expeditie van Lewis en Clark twee keer het gebied. In de volgende decennia — slechts onderbroken door de EngelsAmerikaanse oorlog van 1812-’14, waarin de Indianen de Engelse zijde kozen — bloeide er de pelshandel en na 1857 verschenen de eerste kolonisten op het door de Indianen bij verdrag (1851 en 1859) afgestane land. In 1861 werden Zuid- en Noord-Dakota georganiseerd als één territorium.
Pogingen om dwars door de Black Hills, een door de Indianen als heilig beschouwd gebergte, een spoorlijn aan te leggen en de ontdekking van goud aldaar in 1874 leidden tot oorlog met de Sioux-Indianen, die, onder leiding van Sitting Buil, de Amerikaanse troepen onder Custer in de slag bij Little Big Hora volledig vernietigden. Maar nog in hetzelfde jaar werd de Indianen een verdrag opgelegd, waarbij zij ook de Black Hills moesten verlaten. - In de volgende jaren volgde een stroom van immigranten (vnl. Duitsers en Skandinaviërs) en in 1889 werden Zuid- en Noord-Dakota als 39ste en 40ste staat in de Unie opgenomen.
Lit.: D. Robinson, Encyclopaedia of S. D. (Pierre 1925); S. G. Price, Black Hills, the Land of Legend (Los Angeles 1935); E. L.
Waldo, Dakota (Caldwell 1936); L. G. & N. Atherton, S. D. Geography (Sioux Falls 1938); W.P.A. (Guide Series), A S. D.
Guide (Pierre 1938); Y. Sampson (ed.), S. D., Fifty Years of Progress (Sioux Falls 1939); W.P.A., Legends of the Mighty Sioux (Ghicago 1941); H. Schell, S. D. (New York 1942); B. Nelson, Land of the Dakotahs (Mmneapolis 1946); R.
J. Casey, The Black Hills and the Incredible Characters (Indianapolis 1949); A. W. Spring, The Cheyenne and Black Hills Stage and Express Route (Glendale 1949); G. C. Fite, Mount Rushmore (Norman 1952); Collections of the S.
D. Histor. Society (1902 e.v.); en de 2-jaarl. versch. publ. der versch. departementen v. d. staat.