Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZEIL

betekenis & definitie

(scheepvaart), grote lap van geweven doek, vlechtwerk of anderszins, van zeer uiteenlopende vorm en afmeting en dienende om een zeilschip voort te doen stuwen door de kracht van de wind. De oude Egyptenaren gebruikten papyrusvezel voor dit doel en in het Verre Oosten (China) vlecht men nog steeds zeilen van bepaalde gras- en rietsoorten.

Westeuropese landen kennen al sinds oudsher het zeildoek, een grof en sterk weefsel, meestal van vlas vervaardigd en ook wel van hennep of linnen (rameh). In het midden van de 19de eeuw kwam het katoendoek naar voren, dat lichter en fraaier is dan het oude zeildoek en meer waterdicht, maar duurder en niet zo sterk. Men vindt het vooral op jachten, sloepen en andere lichte vaartuigen.Zeildoek wordt vervaardigd in lange, tamelijk smalle stroken, met twee zelfkanten (egge of neg); de smalle zijde, zonder zelfkant heet onegge. Men spreekt van ketting (zie afb. i, Gaffelzeil) voor de draden in langsrichting, tegenover de inslag. Een zeil wordt als regel samengesteld uit een aantal evenwijdige banen, die elkaar ruim overlappen (2 à 4 cm) en met een platte,ronde of Engelse naad aan elkaar worden bevestigd; waar geen zelfkant is wordt eerst een zoom gelegd). Aan de randen wordt meest een boordsel van touw genaaid, het zgn. lijk, om het scheuren te voorkomen; zulks belet niet, dat menig zeil bij een plotselinge windstoot „uit de lijken geslagen” wordt. De verschillende touweneinden, nodig om een zeil te behandelen, als hals, schoot, val, gei, worden veelal door een leuver geschoren, d.i. een oog in het lijk, meest door een kous versterkt en ook wel in het zeil zelf, als een getrensd gat met of zonder grommer of een ingestempeld zeilkousje. Waar grote kracht op het zeil komt, bijv. op de uiteinden, worden versterkingen opgenaaid. Dit zeilmaken of zeilnaaien omvat ook het repareren van zeilen (als het stoppen van gaten en scheuren) en is een oud en befaamd handwerk, dat nog steeds in ere is. Het kent zijn eigen, speciaal gereedschap, als zeilnaald, pak- en zaknaald, zeilplaat en zeilhaak, stempel en aambeeld (voor het inslaan van kousjes), priem en holpijp (maken van gaten) en robber (platstrijken van naden).

Behalve voor de voortstuwing van schepen (en molenwieken) zijn zeilen en zeildoek in gebruik voor bedekking (tenten, kappen), berging (kooien, zakken, putsen), bekleding (trossen, willen) en vele andere doeleinden (reddingmat, drijfanker, brandslang), zowel aan boord als aan de wal. De scheepvaart kent verscheidene soorten doek, onderscheiden naar gewicht, materiaal, kwaliteit enz., bijv. grauwdoek (zwaar en ongebleekt, voor dekkleden e.d.), karldoek (gebleekt voor zware zeilen, sloepswillen e.d.), everdoek (licht, voor sloepzeilen, plunjezakken), bramdoek (voor sloepskleden, kappen e.d.). Door teren, schilderen, tanen of gebruik van chemicaliën kan zeildoek waterdicht worden gemaakt en beschermd tegen weersinvloeden. Op de oude zeeschepen placht men de reservezeilen weg te stuwen in de zeilkooi, waar de scheepszeilmakers ook de nodige reparaties verrichtten. Tijdens winterberging van jachtzeilen gebruikt men veelal krantenpapier om de ratten van het zeildoek af te houden.

De oudste zeilen waren vierhoekig van vorm; later kwamen ook driehoekige zeilen in zwang. Naar de wijze van optuigen onderscheidt men in principe vierkante of razeilen en langsscheepse, ook latijn- of snijzeilen genoemd. Eerstgenoemde worden gevoerd aan raas, die in het midden zijn opgehangen aan de mast, terwijl de langsscheepse zeilen met de voorkant aan de mast zijn verbonden en als regel (maar niet noodzakelijk) zijn uitgehaald op een gaffel en/of boom. Langsscheepse zeilen kunnen ook aan een stag zijn verbonden. Een bijzonder type vormt het sprietzeil, waarbij deachterbovenhoek wordt opgehouden door een spriet, die met het benedeneinde rust in een strop, die onder rond de mast is genomen (z tuigage en zeilschip).

VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST

LTZ. I F. J. KROESEN

Lit.: T. J. Noordraven, Zeemanschap (1950); T. J. Noordraven, S. P. de Boer, Schiemanswerk (1951); J.

C. Coolhaas, Schiemanswerk (K. N. T. B. A.N.W.B. (1947)).

< >