noemt men een bewijs van een recht op een deel in de winst van een naamloze vennootschap. Voor zover bij de acte van oprichting niet anders is bepaald, komt de winst aan de aandeelhouders ten goede (art. 42d Ned.
W.v.K.); in deze acte kan dus worden bepaald, dat zij althans ten dele (want anders is wegens art. 1655 B. W. geen maatschap mogelijk en dus ook geen naamloze vennootschap, zodat de bepaling, dat geen winst aan aandeelhouders wordt uitgekeerd, haar als zodanig onbestaanbaar, nietig, maakt) aan anderen wordt uitgekeerd. Een bewijs hiervan is geen aandeel; en art. 44b W.v.K. maakt het niet mogelijk er stemrecht aan te verbinden. Of het ook mogelijk is contractueel aan een derde een winstaandeel toe te kennen zonder voorziening in de statuten, is onzeker; wel is het mogelijk dit in dier voege te doen, dat van de boekhoudkundige „winst” een deel, als kosten, naar derden gaat, waarna de rest als „winst” in de zin van art. 42d overblijft.Lit.: E. J. J. van der Heyden, Handb. voor de N.V., 5de dr. (bew. d. W. G. L. van der Grinten), § 194.
De term winstbewijs komt als dusdanig niet voor in de BELGISCHE wet op de naamloze vennootschappen, wel die van oprichtersaandeel dat een zeker deel in de winsten als beloning aan de stichters van de vennootschap kan toekennen, zonder dat zij daartoe enige inbreng in de vennootschap hebben gedaan. Die stichtersaandelen worden doorgaans winstaandelen (parts bénificiaires) genaamd.
De stichtersaandelen kunnen eerst tien dagen na het verschijnen van de tweede balans van de vennootschap op de wijzen, die door het landsrecht toegelaten zijn, worden verhandeld. Tot op dat tijdstip kunnen zij slechts in de vormen voorzien door het Burgerlijk Wetboek afgestaan worden aan een derde (art. 47 Wet op de Handelsvennootschappen). De statuten moeten de rechten en voordelen bepalen die aan die aandelen verbonden zijn (art. 75).