Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Balans

betekenis & definitie

(1, recht) is een staat van bezittingen en vorderingen ener- en schulden anderzijds aan het eind van een bepaald tijdvak, die dient ter vaststelling en kenbaarmaking van de vermogenstoestand op een zeker ogenblik. Ieder, die een bedrijf uitoefent, is verplicht alle jaren, binnen de eerste zes maanden van elk jaar, een naar de eisen van zijn bedrijf ingerichte balans op te makenen eigenhandig te ondertekenen (art. 6 W.v.K.).

Het bestuur van een naamloze vennootschap moet normaliter jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar een ondertekende balans en een winst- en verliesrekening opmaken met een toelichting ter overlegging aan de algemene vergadering van aandeelhouders; hierin moeten bepaalde posten afzonderlijk worden vermeld. In bepaalde omstandigheden moeten afschriften van deze stukken, na te zijn vastgesteld, ter inzage van een ieder worden neergelegd op het kantoor van het handelsregister (artt. 42 en 42c W.v.K.).Over de raadpleging van balansen zie men A. E. C. van Saarloos, Balanslezen.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

(2, bedrijfshuishoudkunde) is een staat, waarop worden afgewogen: aan de debetzijde de waarde der bezittingen — activa of positieve vermogensbestanddelen — tegenover aan de creditzijde de schulden — passiva of negatieve vermogensbestanddelen — van een economische huishouding. Als saldo resulteert het eigen vermogen, waartoe in een N.V. vnl. het door aandeelhouders ter beschikking gestelde aandelenvermogen valt te rekenen. De balans geeft dus aan: de grootte van het eigen vermogen alsmede uit welke bronnen en in welke omvang het vreemde vermogen is verkregen en anderzijds hoe het vermogen in de verschillende activa is belegd. Voor de balansopstelling is derhalve vereist kennis van de samenstelling, d.w.z. de aard, de hoeveelheid en de waarde van alle vermogensbestanddelen op het moment van balansopmaking. Deze samenstelling wordt aangegeven door de inventaris*. De grootte van het eigen vermogen hangt ten nauwste samen met de wijze waarop de waarde van de vermogensbestanddelen wordt bepaald.

De balansleer is het onderdeel van de bedrijfseconomie, dat zich bezighoudt met de balanswaarderingsproblemen. De wijze van waardering hangt samen met het doel, waarmede de balans wordt opgesteld. Incidenteel worden vermogensbalansen opgemaakt om een informatie omtrent de vermogenstoestand te geven, bijv. bij overneming van een zaak, bij liquidatie, bij het aanvragen van een crediet, enz. Deze balansen geven een beeld van de vermogenspositie op een bepaald moment (.statische balans). Daarnaast stelt men periodiek een balans samen, welke, te zamen met de verliesen winstrekening, de. jaarrekening vormt. De economische betekenis van deze continuïteitsbalans schuilt —- behalve in het weergeven van een momentopname van de grootte van het vermogen — vnl. in de periodieke vaststelling van de grootte van de winst*.

De aan het einde van de periode opgemaakte slotbalans dient dan weer als openingsbalans van de nieuwe periode. Naast haar betekenis als middel ter bepaling van de winst heeft de jaarrekening secundair ook betekenis als middel tot het afleggen van rekening en verantwoording. De balansleer beoogt zodanige waarderingsnormen te geven, dat in de, uit de jaarrekening blijkende, vermogensaanwas tot uitdrukking komt de winst van de huishouding, d.w.z. de grootte van het voor vertering beschikbare inkomen. Ter aanvulling van de uit de balans blijkende winst wordt deze geanalyseerd naar haar oorzaken en wel in de verliesen winstrekening, ook wel resultatenrekening genoemd.

De dynamische balansleer, ontwikkeld door Schmalenbach, ziet de winst van een periode als het saldo van de baten en lasten, die op die periode betrekking hebben. De winst overdegehele levensperiode van de huishouding is gelijk aan het saldo van ontvangsten en uitgaven; dit saldo valt samen met het saldo der baten en lasten. Over een bepaalde periode bezien is dit echter niet het geval en op de balans moeten derhalve de transitorische posten worden verzameld, t.w. enerzijds de anticipatieposten: uitgaven nog geen lasten en baten nog geen ontvangsten, en anderzijds de uitstelposten: lasten nog geen uitgaven en ontvangsten nog geen baten.

Deze dynamische balans is dus een staat, waarop zijn opgenomen de afwijkingen tussen de uitgaven en lasten en de ontvangsten en baten; de winst wordt ten slotte bepaald door het gunstig verschil tussen de uitgaven en de opbrengsten. Deze balans is een winstbalans-, zij heeft als vermogensbalans geen betekenis.

Ook de organische balansleer, ontwikkeld door Schmidt, keert zich tegen de statische balansopvatting. Volgens Schmidt dient de balans echter tegelijkertijd vermogens- en winstbalans te zijn. Hij beoogt een zodanige waardering, dat uitkering van de uit de jaarrekening blijkende winst geen afbreuk doet aan de relatieve betekenis van de huishouding in het maatschappelijk voortbrengingsproces.

De door Limperg op het vervangingswaardebeginsel gefundeerde balansleer geeft zodanige normen voor de waardering van de in een continuïteitsbalans opgevoerde vermogensbestanddelen, dat deze balans door vermogensvergelijking een winst naar voren doet komen, die in grootte overeenkomt met het voor vertering beschikbare inkomen over de periode, waarop de jaarrekening, waar zij een deel van uitmaakt, betrekking heeft en wel ongeacht de aard van de wijzigingen in de waarde der vermogensbestanddelen en ongeacht de wijzigingen in de omvang van het productie-apparaat. Ook deze balans is derhalve zowel vermogens- als winstbalans. Daarnaast geeft deze balansleer waarderingsnormen voor de incidenteel op te stellen balansen met een uitgesproken vermogensbalans-karakter.

Het inkomen ontstaat uit ruil van geproduceerde vermogensbestanddelen. De productie is slechts mogelijk ten koste van de opoffering van andere vermogensbestanddelen; zij is slechts rationeel indien op het moment van de ruil de waarde van de geproduceerde vermogensbestanddelen (de „opbrengstwaarde”) groter is dan de waarde van de voor de productie opgeofferde vermogensbestanddelen op datzelfde moment (de „vervangingswaarde”). Voortzetting van het bedrijf — de „continuïteit” — welke blijkens dit gunstige verschil rationeel is, legt aan het bedrijf de economische verplichting op de voor de productie opgeofferde vermogensbestanddelen te vervangen. Op het moment van de ruil is het inkomen — de winst — gelijk aan het gunstig verschil tussen opbrengsten vervangingswaarde; zolang de ruil niet 'heeft plaats gehad is dit gunstig verschil niet als inkomen aan te merken en spreekt men wel van niet-gerealiseerde winst. Van niet-gerealiseerde winst is derhalve ook sprake, als speculatief aangehouden voorraden in waarde stijgen. Schommelingen in de waarde der voorraden productiemiddelen — dit geldt dus ook voor de waarde van de in de gebouwen en machines opgesloten productiecapaciteit — hebben nimmer het ontstaan van een in. komen tot gevolg: waardedaling leidt tot een onmiddellijk verlies terwijl de waardestijging leidt tot een toeneming van het in het actief geïnvesteerde vermogen, welke vermogenstoeneming als schijnwinst niet voor uitkering vatbaar is.

Prijsstijging leidt ten aanzien van de reeds verbruikte productiecapaciteit van een machine of een gebouw bovendien tot een verlies: de economische vervangingsverplichting van deze capaciteit kan straks slechts tegen een hogere prijs worden nagekomen. De waardedaling van het actief als gevolg van het afstaan van de voor de betreffende werkperiode beschikbare productiecapaciteit wordt door afschrijving tot uitdrukking gebracht. Op bovenstaande algemene regel bestaat slechts één uitzondering: de waardestijging van een vermogensbestanddeel, dat technisch niet onverbrekelijk met de overige bestanddelen is verbonden en dat zonder de diensten van andere activa baten kan afwerpen — bijv. een ter belegging van een reserve gehouden effect. Van dergelijke „technisch-economisch zelfstandige productiemiddelen” vallen vervangings- en opbrengstwaarde samen; de waarde is gebaseerd op de constante waarde van de toekomstige prestaties.

Voor de waardering van de op een continuïteitsbalans van een huishouding op te nemen vermogensbestanddelen dient derhalve steeds de vervangingswaarde te worden gekozen met dien verstande, dat stijging van deze waarde t.o.v. de aanschafwaarde dezer bestanddelen resp. t.o.v. de waarde, waarop zij op de voorgaande balans zijn opgevoerd, als niet verteerbaar gereserveerd dient te worden. Speculatieve voorraden worden gewaardeerd tegen de aanschafwaarde tenzij de vervangingswaarde lager ligt. Bij de vaststelling van de omvang der vermogensbestanddelen dient rekening te worden gehouden met de vervangingsverplichting t.a.v. nog niet vervangen, verbruikte of verkochte activa, die voor de regelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk zijn. Is voortzetting van het bedrijf niet rationeel of gewenst, dan wordt ter vaststelling van de grootte van het vermogen een vermogensbalans — bijv. een overnamebalans — opgesteld, waarop de afzonderlijke vermogensbestanddelen van de huishouding op zodanige wijze worden gewaardeerd, dat de waarde van het gehele complex in overeenstemming is met de waarde, die aan de huishouding wordt toegekend, indien deze wordt beschouwd als een technisch-economisch zelfstandig actief. De waarde van het complex is derhalve alsdan gebaseerd op de opbrengstwaarde. Een dergelijke balans noemt men — in tegenstelling tot een continuïteitsbalans — wel liquidatiebalans; zij kan na inventarisatie extra-comptabel, d.w.z. buiten het verband met de boekhouding om, worden opgemaakt. Een balans als onderdeel van de jaarrekening is steeds intercomptabel, d.w.z. de gegevens voor de balans vloeien — event. na aanvulling door inventarisatie — voort uit de door het bedrijfsbeleid gevoerde boekhoudkund ige verantwoord ing.

De uit de jaarrekening naar voren komende winst kan worden beïnvloed door opzettelijke wijziging aan te brengen in de waarderingsnormen, die aan de opeenvolgende balansen ten grondslag liggen. Wordt de invloed van deze wijziging niet afzonderlijk tot uitdrukking gebracht, dan spreekt men van het voeren van balanspolitiek. Indien de werkelijkheid minder gunstig wordt voorgesteld dan bij juiste waardering het geval zou zijn, bijv. door te lage waardering van de activa of door het te hoog waarderen van verplichtingen, dan wordt de winst „gedrukt” en wordt een „conservatieve” balanspolitiek gevoerd. Laat men deze politiek varen of stelt men de werkelijkheid opzettelijk te gunstig voor, dan ontstaan boekwinsten. Zij vloeien dus voort uit opzettelijke — niet door de marktverhoudingen gedicteerde — wijzigingen in de waardering. Van boekwinst is ook sprake, indien aandeelhouders in een N.V. toestaan, dat een gedeelte van het door hen verstrekte vermogen wordt „afgestempeld” resp. indien schuldeisers hun vorderingen geheel of ten dele kwijtschelden ter afboeking van een in voorgaande jaren geaccumuleerd verliessaldo. Van een dergelijke kapitaalsreorganisatie is dan tevens een rentabiliteitsherstel (.z rentabiliteit) het gevolg.

De balans moet zo zijn opgesteld, dat zij de economische en financiële structuur van de huishouding weergeeft. De groepering van de vermogensbestanddelen houdt verband met de aard van de huishouding. De meest algemene groepering ziet er als volgt uit:

DEBET

Op lange termijn realiseerbare activa: grond, gebouwen, machines en bepaalde rechten als patenten, auteursrecht, deelnemingen enz.;

Op korte termijn realiseerbare activa: voorraden grondstoffen, halffabrikaten en gereed product en een groep rechten, als vorderingen, vooruitbetalingen enz.;

Onmiddellijk realiseerbare activa en liquide middelen: beleggingen en betaalmiddelen.

CREDIT

Eigen vermogen op lange termijn: oorspronkelijk eigen vermogen en reserves;

Vreemd vermogen op lange termijn: obligatielening, hypotheken;

Vreemd vermogen op korte termijn: schulden, te betalen wissels enz.;

Eigen vermogen op korte termijn: winst.

Uit een balansanalyse van een aldus opgestelde liquiditeitsbalans kan blijken in hoeverre de huishouding liquide is te achten, d.w.z. in hoeverre de op korte termijn vervallende verplichtingen kunnen worden nagekomen uit de liquide middelen en de op korte termijn realiseerbare activa. Ook kan worden becijferd de „intrinsieke waarde” van het oorspronkelijk ter beschikking gestelde vermogen, d.w.z. de verhouding tussen het thans aanwezige en het oorspronkelijke eigen vermogen; daarenboven kan de analyse een beeld geven van de verhouding tussen het eigen en het vreemde vermogen en kunnen nog andere economische gegevens, bijv. met betrekking tot de rentabiliteit, uit een analyse van de jaarrekening naar voren komen.

Indien een onderneming de huishoudingen, waarover zij zeggenschap uitoefent, naar buiten niet laat optreden als filialen, doch als zelfstandige vennootschappen, waarvan zij alle of het merendeel der aandelen bezit, betekent dit, dat haar balans in plaats van een zeer groot deel der activa en passiva een post deelnemingen in en vorderingen op resp. schulden aan deze huishoudingen zal bevatten. De veranderde juridische structuur wijzigt dus volkomen het beeld, dat de jaarrekening geeft. In een geconsolideerde balans is de invloed van deze structuurwijziging uitgeschakeld; de gelijksoortige activa en passiva van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gecombineerd in de balans van de moedermaatschappij, waarbij de financiële gevolgen van transacties over en weer worden geëlimineerd.

Het Wetboek van Koophandel verplicht iederen koopman jaarlijks een naar de eisen van zijn bedrijf ingerichte balans op te maken en eigenhandig te ondertekenen (artikel 6). Voorschriften omtrent de inrichting der jaarrekening en het publiceren er van bestaan in Nederland alleen t.a.v. de jaarrekeningen van naamloze vennootschappen, waarvan aandelen tot een bedrag van meer dan ƒ 50 000,- dan wel schuldbrieven — beide aan toonder — in omloop zijn, en t.a.v. levensverzekeringmaatschappijen. Voor de N.V.’s zijn in dit verband van betekenis de artt. 42, 40c en 42c W.v.K. — hierop geeft art. 435 quinquies Sr. een sanctie — en de artt. 49b en 52, regelende de civiele, en art. 336 Sr., regelende de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen voor de juistheid van de ingevolge de eerstgenoemde artikelen opgemaakte en gepubliceerde jaarrekening. Art. 42 noemt de wettelijk op te maken jaarstukken: balans, verlies- en winstrekening en toelichting, terwijl tot de jaarstukken eveneens gerekend dient te worden de in art. 336 Sr. genoemde, doch na de wijziging van het W.v.K. uit art. 6 K. gelichte „staat”, waarmede de „inventaris” wordt aangeduid. Voorschriften met betrekking tot de waardering zijn niet gegeven; alleen art. 42c waakt tegen een „winstuitkering”, die niet uit gemaakte winsten bestreden kan worden. De rechten van de eigenaren — de aandeelhouders — met betrekking tot de juistheid van de door bestuurders afgelegde verantwoording en met betrekking tot de winst, zijn omschreven in de artt. 42a, 42b en 42d K.

Levensverzekeringmaatschappijen zijn onderworpen aan de voorschriften ingevolge de Wet tot regeling van het levensverzekeringbedrijf, laatstelijk gewijzigd in 1935, Stbl. 41. Instellingen, die belast zijn met het beheer van pensioen- en andere fondsen ten behoeve van bij de wet verzekerden, plegen niet jaarlijks, doch om de vijfjaar, een zgn. wetenschappelijke balans op te maken.

De fiscale wetgeving houdt bepalingen in met betrekking tot de bij het opmaken der jaarrekening toe te passen waarderingsgrondslagen. Deze fiscale voorschriften leiden tot een winstbecijfering, die op menig punt afwijkt van de winst, die volgens de bovengeschetste, voor een economisch-juiste winstbepaling gegeven richtlijnen wordt berekend. Dit heeft tot gevolg, dat in menige huishouding naast een commerciële balans een jiscale balans wordt opgesteld; uit de eerste blijkt het voor vertering beschikbare, uit de tweede het belastbare inkomen.

J. DE JONG

Lit.: J. L. Mey, Leerboek der Bedrijfseconomie, dl I; E. Schmalenbach, Dynamische Bilanz; F. Schmidt, Die organische Tageswertbilanz; Polak, Handboek v. h. Nederl. Handelsen Faill.-recht, I; „Vakstudie” (Belastingen) onder redactie van J. de Willigen.