(Leeuwarden 21 Febr. 1710 - St Oedenrode 4 Juli 1768), vertrok op 14-jarige leeftijd naar de academies te Franeker en Groningen. In 1728 werd hij grietman van Het Bildt en betrok het kasteel te St Anna-Parochie.
Evenals zijn vader werd hij tevens ontvanger-generaal. In 1737 trad hij in het huwelijk met een kamenier van prinses Anna, wat deze afkeurde als een mésalliance; bovendien had hij reeds intieme betrekkingen met een hellebaardiersdochter. Van 1740-1747 was hij gedeputeerde ter Staten-Generaal en woonde te ’s-Gravenhage, waar hij tot de stadhouderlijke partij behoorde en medewerkte aan de verheffing van prins Willem IV*. Toen in 1740 de Oostenrijkse* Successieoorlog uitbrak en de Staten-Generaal (vooral op aandrang van het anti-oranjegezinde Holland) niet geneigd waren hun belofte na te komen en Maria Theresia te steunen, uitte Van Haren zich in felle verontwaardiging hierover in een treurspel Leonidas (1742) en in andere gedichten, die zeer veel gelezen werden en de publieke opinie wakker schudden. De Staten besloten een hulpkorps te zenden. Hij trok zelf mee ten strijde (1746) en was in 1747 en 1748 gedeputeerde te velde.
Tijdens zijn verblijf in Noordbrabant kocht hij het kasteel te St Oedenrode in de Meierij van ’s-Hertogenbosch en werd kwartierschout en dijkgraaf van Peelland. In zijn grietenij hadden inmiddels ernstige pachtersoproeren plaats.Sedert de vrede van 1748 was hij afgezant aan het Hof van de hertog van Lotharingen, gouverneur-generaal der Oostenrijkse Nederlanden te Brussel, waar hij een vrolijk leven leidde. Hij genoot bij voortduring de toegenegenheid van Willem IV en zijn gemalin. Toen de prins overleden was, behield hij het vertrouwen van prinses Anna. In 1758 verloor hij zijn echtgenote en trad in het huwelijk met zijn maîtresse, Anna Catharina Louisa de Natalis, door anderen ook Natalis Pfeffer genaamd, die een zeer bedenkelijke naam had. Zijn schulden waren dan ook schrikbarend en hij leefde met zijn gezin te St Oedenrode in zeer moeilijke omstandigheden, geplaagd door zijn schuldeisers. Aan het hof te ’s-Gravenhage was hij in het geheel niet meer in tel, vooral sinds het geruchtmakende geval met Onno Zwier van Haren* (1760).
Ten slotte heeft hij zelfmoord gepleegd. Een zijner kinderen was de bekende Henriette Emilie de Nérah (omzetting van Haren), een tijdlang de maîtresse van Mirabeau.
Van Haren was tevens een vruchtbaar dichter, begaafd met een uitgebreide kennis, een schrander oordeel en een levendige verbeeldingskracht. Beroemd zijn van hem: Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Phrasiaten (1741), een heldendicht in de trant van Voltaire’s Henriade, een leerdicht voor de vorst en voor wijze levenskunst, een soort verlicht despotisme predikend. Zijn pogingen om met Voltaire contact op te nemen hadden succes, want de Franse auteur zag in hem een middel om Holland voor Frankrijk te winnen. Later heeft Van Haren zijn Gevallen van Friso omgewerkt: de herdruk verscheen in 1758. Voorts schreef hij: Leonides, Lierzangen en Op den moord gepleegd aan de Chineezen te Batavia. Deze gedichten werden alle zeer veel gelezen, meer dan de Friso. Het beste wat hij leverde is intussen zijn elegie: Het menschelijk leven (1760). Een verzameling handschriften, brieven aan en van de Van Harens, door Jacob van Leeuwen te Leeuwarden verzameld, is na de dood van deze geplaatst in de Provinciale Bibliotheek van Friesland.
Bibl.: Zijn dichtwerken werden met die van Onno Zwier uitgegeven door Jsde Vries(1824) en me t een levensbeschrijfv ing door J. van Vloten, Leven en werken van W. en O. Z. v. H. (1871).
Lit.: J. H. Halbertsma, Het geslacht der Van Harens (1829) J Busken Hüet, De Van Harens (Litt. Fant. VI); H. J.
Polak, Studiën (1888); H. E. Moltzer, Hareniana (1876); N. Beets, Willem van Haren (in: Verpoozingen, 1873); J* Koopmans, Willem van Haren’s ,,Gevallen van Friso”, in: De Beweging (1907); D. C. Nijhoff, De staatsman-dichter Willem van Haren, in: Nederl and (1901); H.
J. L. van Haselen, Willem van Harens Gevallen van Friso (1922).