Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WILLEM (Nederland)

betekenis & definitie

naam van enige koningen der NEDERLANDEN, tevens groothertogen van Luxemburg.

Willem I Frederik

(’s-Gravenhage 24 Aug. 1772 - Berlijn 12 Dec. 1843), zoon van stadhouder Willem V, studeerde te Leiden en maakte van 1789-1791 een reis door Duitsland, waar hij 1 Oct. 1791 huwde met Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen. Hij werd gouverneur van Breda, generaal der infanterie en lid van de Raad van State. In 1793 tot kapitein-generaal benoemd, streed hij, met zijn broeder prins Frederik, aan het hoofd der Nederlandse troepen in Noordbrabant, de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. De nederlaag van Fleurus dwong de prinsen tot de terugtocht; 18 Jan. 1795 werden zij van hun commando ontheven door de stadhouder, met wie zij naar Engeland uitweken.

Energiek en ambitieus als Willem was, kon hij zich moeilijker dan zijn vader in de nu geschapen situatie schikken. Voor een herstel van het Huis van Oranje verwachtte hij meer steun van Pruisen dan van Engeland en zo trok hij naar Berlijn. Ook daar kreeg hij niet veel hulp, maar hij slaagde er in, contact te onderhouden met Oranjegezinden in de Bataafse Republiek. Een restauratie leek nabij, toen de Engelsen en Russen in 1799 landden in Noordholland. Willem had gretig deelgenomen aan de voorbereidingen en trachtte door beloften van hervormingen de gematigde Patriotten en de Katholieken te winnen. De 7de Sept. zette hij in Den Helder voet aan wal, maar stuitte bij de uitvoering van zijn plannen op onwil of passiviteit; de mislukking der expeditie noopte ook hem tot de aftocht.

In de hierop volgende jaren, waarin hij nu eens in Engeland, dan weer in Berlijn vertoefde, moet hij wel getwijfeld hebben aan de mogelijkheid van een restauratie: het politiek bestel leek zich te consolideren. Zo drong hij in 1802 in Parijs bij Napoleon aan op schadeloosstelling in Duitsland voor de in Nederland verloren positie. Napoleon bleek hiertoe bereid en zo kon Willem als vorst van Fulda de regering over dit gesaeculariseerde bisdom alsmede enkele abdijen en rijkssteden aanvaarden: zijn vader weigerde wel iedere schadeloosstelling, maar machtigde zijn zoon haar aan te nemen. Na de dood van Willem V aanvaardde hij ook het bestuur over Nassau, maar nog datzelfde jaar gingen het stamland en Fulda voor Willem verloren. Hij weigerde nl. tot de Rijnbond toe te treden en streed in de oorlog, die tussen Pruisen en Frankrijk uitbrak, als generaal in Pruisische dienst. Hij werd te Erfurt gevangen genomen, maar op parool vrijgelaten; hij slaagde niet in zijn herhaalde pogingen, Napoleon weer gunstig te stemmen, en zag zich nu beperkt tot zijn goederen in Silezië.

In 1809 streed hij in Oostenrijkse dienst tegen Frankrijk en raakte gewond bij Wagram. Toen de macht van Napoleon begon te tanen, trok de bevrijding van Nederland weer sterk zijn aandacht, maar hij bleek noch in Pruisen, noch in Engeland persona grata. Door tsaar Alexander werd hij belast met onderhandelingen te Stockholm en Londen over samenwerking en pogingen tot bevrijding van Nederland. Ten aanzien van dit laatste, van de teruggave der koloniën en de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland kreeg hij toezeggingen, maar voorshands bleef de situatie onzeker en zijn invloed gering.

In Nov. 1813 voltrok G. K. van Hogendorp met zijn medestanders in Nederland de omwenteling. 21 Nov. ontving Willem diens verzoek van 17 Nov. om terug te keren; hij landde 30 Nov. te Scheveningen. Willem zelf dacht toen aan herstel van republiek en stadhouderschap in gewijzigde vorm, maar in Nederland bleek men een constitutionele monarchie te wensen. Zo nam hij op 2 Dec. te Amsterdam de titel van souverein vorst aan onder belofte van een constitutie. Hij wijdde zich ogenblikkelijk met grote energie aan de verdere bevrijding van Nederland en aan de organisatie van het bestuur. Hij streefde krachtig naar de vereniging van de Zuidelijke Nederlanden met het Noorden, waartoe bij de eerste vrede van Parijs besloten was; de mogendheden aanvaardden de voorwaarden, die hij hiervoor opstelde. Na de terugkeer van Napoleon trof hij maatregelen tot verdediging en nam 16 Mrt 1815 de titel van Koning der Nederlanden aan, om zijn aanspraken op het Zuiden buiten twijfel te stellen.

Zijn regering droeg een sterk persoonlijk karakter. Willem I was zeer energiek, vasthoudend tot het koppige toe, geneigd zich als een voortreffelijk administrateur ook met details te bemoeien. Hij had een grote en daadwerkelijke belangstelling voor het economische leven. Hij was zeer autocratisch en dus weinig geneigd tot een constitutioneel gouvernement; hij was een adept van het verlicht despotisme, al lijkt ook Napoleon hem soms tot voorbeeld te dienen.

Deze aanleg verklaart in de eerste plaats dat Willem I figuren van betekenis, als Van Hogendorp, van zich vervreemdde en ten slotte in de oppositie drong; hij werkte bij voorkeur samen met bekwame conservatieven, als Van Maanen, die de rol van ambtenaar in Franse zin wisten te vervullen. Hij verklaart voorts, dat de koning de Staten-Generaal en andere vertegenwoordigende lichamen zo weinig mogelijk invloed gunde; hij regeerde bij voorkeur bij K.B. Deze aanleg verklaart ten slotte de houding van de koning tegenover de kerken: dit waren z.i. nationale instellingen, die de staat bij zijn taak dienden te steunen. Daarom diende de staat enerzijds invloed uit te oefenen op de opleiding en benoeming van geestelijken en predikanten, maar anderzijds het zijne tot de bloei der kerken bij te dragen. Dit alles leidde tot de oprichting van het Collegium Philosophicum, tot onderhandelingen met de Paus, die resulteerden in het concordaat van 1827, tot de oplegging van een reglement aan de Hervormde Kerk in 1816 en de bestrijding der Afscheiding.

De belangstelling van Willem I voor het economisch leven deed hem handel, scheepvaart en industrie stimuleren, waarbij hij zonodig ook persoonlijk ruime financiële steun verleende. Gegeven de tegenstelling van belangen tussen het Noorden, dat voor zijn handel vrijheid, en het Zuiden, dat voor zijn industrie protectie verlangde, was het niet eenvoudig, de economische politiek te bepalen. Toch is Willem I er zonder twijfel in geslaagd, de bronnen van welvaart aanzienlijk te doen toenemen, vooral in het Zuiden.

Niettemin ontstond hier, in tegenstelling tot het Noorden, al spoedig oppositie. De Rooms-Katholieken kwamen in fel verzet tegen Willems politiek in kerkelijke zaken en wensten vrijheid van onderwijs; de liberalen kantten zich tegen zijn autocratie, maar hielden zich aanvankelijk rustig, omdat zij van de koning steun tegen het clericalisme verwachtten. Kritiek werd de toestand, toen deze partijen elkaar vonden; in 1830 brak de Belgische opstand uit. Het strookte weinig met de aard van de koning, om door concessies op het juiste ogenblik te redden wat te redden viel en zo ging België verloren. Terecht weigerde hij de voorwaarden van scheiding, die de conferentie te Londen in de 18 artikelen formuleerde; deze houding en de Tiendaagse Veldtocht wekten in het Noorden grote geestdrift. Hoofdig als Willem was, wees hij daarop ook de veel gunstiger 24 artikelen af.

Zijn politiek van volharding, gebaseerd op de hoop het Zuiden te herwinnen, hield het leger gemobiliseerd, ontredderde de financiën en verwekte een krachtige liberale oppositie. Eerst in 1839 berustte hij in de scheiding, waarbij hij als groothertog het oostelijk deel van Luxemburg behield, dat hij in 1815 verworven had als schadeloosstelling voor het in Duitsland verloren gebied; het westelijk deel werd bij België gevoegd. Aan het autocratisch stelsel hield hij echter vast: de grondwetsherziening van 1840 bracht geen enkele hervorming van enig belang. De koning was van zijn volk vervreemd en toen zijn voornemen, om een tweede huwelijk aan te gaan met een hofdame van zijn in 1837 overleden gemalin, de Belgische en R.K. gravin d’Oultremont, grote beroering verwekte, deed hij 7 Oct. 1840 afstand ten behoeve van zijn zoon. Hij vestigde zich te Berlijn, huwde 16 Febr. 1841 de gravin d’Oultremont en wijdde zich verder aan het beheer van zijn landgoederen in Silezië. Hij had een groot vermogen verworven door zijn deelneming in industriële en handelsondememingen. Met een breed gebaar stelde hij in 1843 10 millioen ter beschikking van de Nederlandse schatkist ter ondersteuning van de pogingen van Van Hall tot sanering der financiën.

Lit.: Gh. Terlinden, Guillaume I et l'église catholique en Belgique, 2 dln (1906); A. Goslinga, W. I als verlicht despoot (Baarn 1918); H. T. Colenbrander, W.

I, 2 dln (Amsterdam 1931-’35); Idem, Vestiging v. h. Koninkrijk (Amsterdam 1927); Idem, De afscheiding v. België (Amsterdam 1936); R. Dumoulin, Guillaume I et la transformation économique des Provinces beiges (Liège 1938); Y. Schmitz, G. I et la Belgique (Bruxelles 1945); M.

J. Plemp v. Duiveland, Willem Frederik koning der Ned. (1949).

Willem II Frederik George Lodewijk

(’s-Gravenhage 6 Dec. 1792-Tilburg 17 Mrt 1849), zoon van de voorgaande, kreeg in ballingschap in Berlijn een uitstekende militaire opleiding, o.a. op de Pruisische cadettenschool.

Van 1809-1811 studeerde hij te Oxford en werd daarna luitenant-kolonel en aide-de-camp in Engelse dienst. In 1811 vertrok hij als adjudant van Wellington naar het Iberische Schiereiland, waar hij zich herhaalde malen in de strijd onderscheidde door onstuimige dapperheid, o.a. in de slag bij Vitoria (21 Juni 1813). In Engeland was hij zeer gezien: Engelse staatslieden overwogen zelfs hem en niet zijn vader aan het hoofd der regering te plaatsen.

Na de omwenteling in Nederland werd hij naar Engeland teruggeroepen, om vervolgens 20 Dec. 1813 in Den Haag aan te komen. Enkele dagen later werd zijn verloving bekend gemaakt met prinses Charlotte, die, naar het zich liet aanzien, eens de Engelse troon zou beklimmen; deze leidde echter niet tot een huwelijk. Hij werd benoemd tot generaaI der infanterie en aanvaardde het bevel over het leger, dat de Fransen definitief verdreef.

Na de terugkeer van Napoleon bereidde hij de verdediging van België voor en commandeerde onder Wellington de Nederlands-Belgische troepen die bij Quatre Bras Ney de weg versperden en eveneens streden in de slag bij Waterloo (18 Juni), waar de Prins gewond werd.

De Staten-Generaal verleenden hem daarop uit erkentelijkheid het erfelijk bezit van Soestdijk. 21 Febr. 1816 huwde hij Anna Paulowna, zuster van tsaar Alexander I.

De kroonprins was door zijn chevalereske aard en vlotheid zeer populair, vooral in het Z. Al spoedig stond hij in oppositie tegenover zijn vader, die hem weinig invloed gunde. De tegenstelling kwam tot uiting op militair en politiek gebied; zij leidde er toe, dat de kroonprins in 1817 het opperbevel neerlegde en sinds 1820 wegbleef uit de Raad van State, waarvan hij voorzitter was. Hij liet zich niet alleen in met opposanten in het Zuiden, maar ook met Franse emigranten, tegenstanders van het koningschap der Bourbons, die in Brussel leefden. Het eerste leidde tot interne, het tweede tot internationale verwikkelingen.

Na het uitbreken der moeilijkheden in Brussel, in 1830, leek de kroonprins in menig opzicht een geschikt bemiddelaar. Hij trok met een troepenmacht onder prins Frederik naar Brussel. De stad werd niet bezet, om bloedvergieten te voorkomen; de kroonprins hield zich bij zijn besprekingen niet krachtig, boekte geen enkel resultaat en vertrok weer naar Den Haag. Na de nu volgende, ongelukkige strijd om Brussel zond de koning hem naar Antwerpen om te redden wat nog te redden was. Hij ging daarbij, als te Brussel, wel zeer ver, verder in ieder geval dan de koning wenste: hij erkende zelfs de onafhankelijkheid van België, al betekende dit niet, dat hij terwille van dit land zijn aanspraken op de Nederlandse troon wilde opgeven. Hij vertrok na de mislukkig van zijn zending voor enige tijd naar Engeland, keerde in Mrt 1831 terug en werd belast met het opperbevel in de Tiendaagse Veldtocht. 25 Aug. volgde zijn benoeming tot veldmaarschalk, in welke kwaliteit hij het bevel voerde over de in Brabant gelegerde troepen; 6 Juni 1839 werd hij weer opperdirecteur der legerzaken, waarop hij plannen tot reorganisatie begon te ontwerpen.

Nadat hij op 7 Oct. 1840 de kroon van zijn vader overgenomen had, bleek hij niet tot hervorming van het staatsbestel geneigd : hij was even autocratisch als zijn vader, maar miste diens inzicht en energie. Zijn belangstelling ging vooral uit naar militaire zaken. Hij verbleef gaarne in zijn eenvoudig paleis in Tilburg. Hierom en om zijn tegemoetkomende houding t.a. v. de Rooms-Katholieken schreef men hem wel een neiging tot het Katholicisme toe. Hoewel hij zich steeds een tegenstander had betoond van grondwetsherziening, die tot vermindering van de koninklijke macht zou leiden, veranderde hij in Mrt 1848, onder de indruk der revolutionnaire bewegingen in het buitenland, van inzicht en gaf de Tweede Kamer buiten het ministerie om te kennen, dat hij een ver gaande wijziging wenste. Ofschoon hij bij de vorming van het nieuwe kabinet nog remde, aanvaardde hij niettemin de vérstrekkende voorstellen, die de commissie tot herziening hem aanbood en die in wezen door haar lid Thorbecke waren opgesteld.

Kort nadat de nieuwe grondwet in werking was getreden, overleed de koning plotseling in Tilburg. Hij had een vorstelijke allure: handhaafde de strenge Russische etiquette aan het hof, stichtte gaarne weidse gebouwen en legde een rijke schilderijenverzameling aan.

Lit.: J. Bosscha, Het leven v. W. II (Amsterdam 1852, 3de dr. 1865); F. J. Duparc, W.

II, België en Luxemburg (’s-Gravenhage 1933); H. T. Colenbrander, W. II (Amsterdam 1938).

Willem III Alexander Paul Frederik Lodewijk

(Brussel 19 Febr. 1817-Het Loo 23 Nov. 1890), zoon van de voorgaande, aanvaardde de regering 17 Mrt 1849 en werd 12 Mei 1849 ingehuldigd. 18 Juni 1839 was hij in het huwelijk getreden met Sophia Frederica Mathilda (gest. 3 Juni 1877), een dochter van de koning van W ürttemberg. Zij schonk hem 3 zonen, Willem, Maurits en Alexander, die allen vóór hun vader overleden. 7 Jan. 1879 sloot de koning een nieuw huwelijk met prinses Emma van Waldeck-Pyrmont, die hem 31 Aug. 1880 een dochter, Wilhelmina, schonk. Hoewel hij zich meer interesseerde voor militaire dan voor staatszaken, kon hij zich moeilijk verenigen met de besnoeiing der koninklijke macht die de grondwetsherziening van 1848 meebracht. Mede daardoor had hij weinig sympathie voor Thorbecke, die hij eerst na lange aarzeling als minister aanvaardde. Tot 1868 toe toonde hij zich geneigd tot weerstand tegen de geleidelijke ontwikkeling tot een constitutionele monarchie met parlementaire kabinetten, die na 1848 aanving. Hij greep soms persoonlijk in (Aprilbeweging 1853), overwoog de mogelijkheid tot grondwetswijziging in meer behoudende zin (1856) en schaarde zich in de jaren 1866-1868 ostentatief achter het ministerie in zijn strijd tegen de Tweede Kamer.

In de internationale politiek toonde hij duidelijk zijn vrees voor de stijgende Pruisische macht en zijn sympathie voor Frankrijk, waaraan hij in 1867 bijna Luxemburg had verkocht. Hij maakte zich populair door zijn bezoek aan de overstroomde streken in de Bommelerwaard in 1861, waarbij hij zich aan lijfsgevaar blootstelde; hij had grote belangstelling voor muziek. In het voorjaar van 1889 maakte zijn wankele gezondheid de instelling van een regentschap nodig. Wel trad er verbetering in, maar deze was slechts van korte duur en 14 Nov. trad koningin Emma op als regentes.

PROF. DR A. J. C. RÜTER

Lit.: G. L. Kepper, Koning W. III, zijn leven en regeering (Schoonhoven 1890); C. W. de Vries, Overgrootvader Koning W. III (Amsterdam 1951).

< >