Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WATERSNOOD

betekenis & definitie

Over het gehele aardoppervlak zijn watervloeden incidenteel voorkomende verschijnselen. De hoeveelheid water vertoont fluctuaties; en ook zonder dat merkbare verandering van het gemiddelde zeepeil of riviervolume vastgesteld kan worden, heeft men van tijd tot tijd opstuwingen van zeewater door stormvloeden, en extra grote afvoeren van rivierwater door buitengewone regenval, eventueel gepaard gaande met buitengewone afvoer van smeltwater uit de sneeuwgebergten.

In een land als Nederland zijn de gevolgen van watervloeden vooral rampspoedig, sedert de lagere landsdelen door kunstmiddelen tegen het buitenwater worden beschermd; het doorbreken van die beschermingen treft de lagere bewoonde streken dan dubbel zwaar. De geschiedenis kent een lange reeks van zulke rampen. Deze eigenlijke rampen doen zich voor, nadat in de 12de-13de eeuw de bescherming tegen het zeevloedwater en in de 13de-14de eeuw de bedijkingen der rivierstreken als samenhangende stelsels tot stand zijn gekomen. Die beschermingen waren meer of minder afdoend. Het trekt bijv. de aandacht, dat de hoofdwaterkeringen van Delfland, van Schieland, de Hondsbosse zeewering in Noord-Holland en de hoofdwaterkeringen van Walcheren nauwelijks ooit zijn bezweken. De grotere kwetsbaarheid bijv. van Schouwen en van de voormalige Zuidhollandse waard is eensdeels aan natuurlijke oorzaken toe te schrijven; maar de grote blijvende landverliezen in de laatstgenoemde waard, in de Dollart, op oostelijk Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen zijn mede aan bestuursfouten te wijten.

Maatregelen tot verhoging der collectieve verdediging zijn, na de eerste dijkaanleg, o.a. genomen in de 14de en 15de eeuw (aanleg van hoofden en beschoeiingen), eind 15de en begin 16de eeuw (doorgaande verhoging van rivierdijken, dijkverbetering in Friesland), eind 16de eeuw (invoering van dijkszorg voor algemene rekening in Holland, Zeeland, Friesland en Groningen), 18de en 19de eeuw (begin centrale waterstaatszorg, algemene rivierverbeteringen) en 19de en 20ste eeuw (nieuwe vorming van grote waterschappen, moderne techniek). Het huidige programma (afsluiting van zeegaten voor Rijksrekening, afdoende verbetering van het rivierenstelsel, betere leiding en controle) is een herhaling in het groot van hetgeen reeds de eerste leidinggevende figuren — zoals de graven Floris III, Willem I en Floris IV van Holland, vooral Willem I — in dezen hadden verricht.

Berichten aangaande middeleeuwse watervloeden ontleent men aan kronieken (met voorzichtigheid te gebruiken!), oorkonden en (van de 14de eeuw af) rekeningen; door critische combinatie en schifting van gegevens is een vrij betrouwbaar beeld te verkrijgen. Nieuwsberichten van tijdgenoten zijn er van het jaar 1530 af (de Kon. Bibliotheek te ’s-Gravenhage bezit er vele). Peilwaarnemingen kan men tot de vloed van 1421 terugvoeren; geregelde waarnemingen van peilen van binnen- en buitenwater zijn er eerst sedert ca 1730; van die tijd af heeft men behoorlijk verantwoorde rapporten, door technici opgesteld, aangaande de gebeurtenissen bij watervloeden. Een volledige technisch-historische behandeling dezer stof ontbreekt.

ME s. J. FOCKEMA ANDREAE

DE WATERSNOOD VAN 1 FEBR. 1953, ontstaan als gevolg van een grote stormvloed, was één der ernstigste natuurrampen die Nederland in historische tijd heeft getroffen. In de provincies Zeeland, Zuid-Holland en NoordBrabant en in geringere mate in Noord-Holland (Texel), liepen, als gevolg van talrijke dijkdoorbraken grote gebieden onder water, kwamen talrijke bewoners om het leven en werd enorme schade aangericht.

De ramp ontstond door het samentreffen van een aantal oorzaken van deels permanente, deels incidentele aard. Tot de permanente oorzaken moeten worden gerekend de voortdurende daling van de Nederlandse bodem t.o.v. de zeespiegel, die voor het Westen van Nederland gesteld kan worden op ca 15 à 25 cm per eeuw. Door deze daling is verhoging en verzwaring der waterkeringen noodzakelijk geworden; deze kon echter mede door de hoge kosten niet overal in het vereiste tempo worden uitgevoerd. De meteorologische (incidentele) oorzaken worden gevormd door een zware en langdurige N.W. storm, gepaard gaande met een, overigens niet maximale springvloed (0,090,13 m boven normaal vloedpeil). De storm deed echter een maximale opwaaiing ontstaan (z stormvloed) (ca 2,70 m), nog vermeerderd met de golfoploop (3 m en meer), zodat geweldige hoeveelheden water in het zuidelijk deel van de Noordzee werden opgestuwd en op vele plaatsen, vooral in de Zuidhollandse en Zeeuwse wateren, uitzonderlijk hoge waterstanden werden geregistreerd, hoger dan alle tot nog toe waargenomen standen. De frequentie waarmede deze samenloop van omstandigheden optreedt kan op grond der waarschijnlijkheidsrekening worden gesteld op eens in de 300 jaar. In vele gevallen werden de dijkbreuken veroorzaakt door het overslaande water, dat het dijklichaam aan het onversterkte binnenbeloop aantastte en de dijkskern doorweekte, waardoor alle weerstand verloren ging.

De eigenlijke stormramp speelde zich af in de nacht van Zaterdag 31 Januari op Zondag 1 Febr. 1953, doch ook in de daarop volgende dagen kwamen nog talrijke ernstige dijkdoorbraken voor.

Het zwaarst getroffen werd het eiland Schouwen, dat op een klein deel in het W. na geheel werd verzwolgen; ook Goeree en Overflakkee liep grotendeels onder, evenals Tholen en St Filipsland. Van Voome-Putten liep Putten grotendeels onder, van de Hoekse Waard het zuidelijke en oostelijke deel. Van Noord-Beveland, Zuid-Beveland en Walcheren liepen naar verhouding kleinere delen onder. Van het eiland van Dordrecht bleef alleen het middendeel droog, de Biesbosch liep geheel onder evenals een groot deel van Rozenburg. Op het vasteland werd een groot deel van de Alblasserwaard en een kleiner deel van de Krimpenerwaard overstroomd, verder een brede strook in W.-Noord-Brabant en enige kleinere polders in Zeeuwsch-Vlaanderen. Op Texel liep de Eendrachtspolder onder.

Kritiek was de situatie een tijdlang op verschillende punten in Schieland’s Hoge Zeedijk, die het echter hield op een kleine, haastig gedichte bres na. Ook de nieuwere dijkwerken (Afsluitdijk, dam in de Brielsche Maas, Hondsbosse Zeewering, Westkapelse dijk) weerstonden de stormvloed. De duinen leden ernstige afslag (Waddeneilanden, Zandvoort, Noordwijk, Katwijk, Scheveningen, ’s-Gravezande, Goeree, Walcheren, Zeeuwsch-Vlaanderen) doch werden nergens doorbroken. Het zwaarst werden echter de dijken der Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden en de Brabanstse kust getroffen, die op meer dan 400 plaatsen doorbraken; hierbij waren ca 35 zeer ernstige dijkbreuken. In sommige gevallen werden de dijken zelfs over honderden meters geheel weggeslagen. De ernstigste doorbraken kwamen voor op Schouwen, Goeree en Overflakkee, Tholen en Zuid-Beveland.

Het aantal slachtoffers bedroeg 1835, waarvan 686 in Zuid-Holland, 873 in Zeeland, 254 in Noord-Brabant en 22 in overig Nederland. De zwaarst getroffen gemeenten waren Oude Tonge (Overflakkee) ruim 300 doden, Nieuwerkerk (Schouwen) 270 en Stavenisse (Tholen) 160 doden. Een groot deel der eilandbevolking (in totaal 100 000-110 000) moest worden geëvacueerd.

In totaal liep een gebied van ca 141 000 ha onder, merendeels vruchtbare landbouwgronden waarvan in 1953 20 154 ha buiten productie bleef (14822 ha bouwland, 4452 ha grasland, 880 ha tuinland). Ruim 49 000 huizen en boerderijen werden getroffen, waarvan ca 8250 geheel werden vernield of zwaar beschadigd, terwijl in Mei 1953 nog bijna 1600 huizen in het water stonden. De totale schade wordt geraamd op ca f 895 000 000,—.

De hulp aan de getroffen gebieden, die in de eerste dagen een spontaan en ten dele geïmproviseerd karakter droeg (het redden van in nood verkerenden, verschaffing van onderdak, voedsel en kleding) groeide aan tot een het gehele Nederlandse volk omvattende actie, terwijl ook het buitenland op zeer genereuze wijze hulp verleende door het zenden van veel militaire hulpkrachten, materieel en geld. Het onmiddellijk na de ramp ingeschakelde Rampenfonds ontving tot Mrt 1954 een bedrag van ƒ 133 518 000.— waarvan ƒ 39 158000.— uit het buitenland. De totale waarde van de door het buitenland geschonken goederen beliep ca ƒ61300000.—.

OVERZICHT DER ERNSTIGSTE WATERVLOEDEN IN DE NEDERLANDEN

1283 Inbraak der Scheldepolders bij Antwerpen; 1535

herdijkt.

1287 Dec. 14. St Nicasiusvloed; zeevloed langs de

gehele kust; ernstige gevolgen o.a. in Zeeland; het Nieuwediep bij Amsterdam ontstaat.

1315 Door stormvloed inbraken der Zuidhollandse

rivierdijken.

1322 Juni-Juli. Rivierwaterinbraken aan de Grebbe en

de Lekdijken. Inbraak van zeewater in Zeeuwsch-Vlaanderen en Kennemerland.

1334 Nov. 23. Inbraken in Zeeland en elders; vooral

Wolfaartsdijk.

1336 Oct. 27. Inbraken op vele plaatsen;

Noord-Beveland ernstig.

1362 Jan. 16. Stormvloed langs de gehele kust.

Inbraken o.a. in Reiderland (de Dollart) en in Spaarndam bij Haarlem.

1373 Febr. 14. Valentijnsvloed; inbraken o.a.

Riederwaard en Vollenhove.

1374 Jan. 6. Zeer hoog Rijnwater; inbraken van de

Betuwe en Tielerwaard, Salland en de Veluwe, en de Lekdijk; Utrecht en Holland overstroomd.

1393 Inundatie van de Zuidhollandse waard.
1398 Febr.-Mrt. Hoog Rijnwater; overstroming o.a. van

Salland.

1403 Nov. 25. Door stormvloed overstroming o.a. van

Rijnland.

1404 Nov. 19. Eerste St Elisabethsvloed; grote schade

aan de Vlaamse kust; vorming van de Braakman.

1413 Apr. Rivierwater; inbraken Veluwe, Tieler- en

Bommelerwaard, Maas-en-Waal, Maaskant, Heusden en Altena c.s.

1421 Nov. 19. St Elisabethsvloed; stormvloed langs de

gehele Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse kust; ca 2000 doden. Inbraak van de Zuidhollandse waard, Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Rijnland, Amstelland en

Westfriesland.

1422 Oct. Stormvloed; de juist herstelde

Zuidhollandse waard weer ingebroken en nu definitief; inbraken Westfriesland, Waterland enz.

1423 Oct. Hoog rivierwater; inbraak boven Emmerik,

inundatie van Salland; voorts Maas-en-Waal enz.

1425 Inbraak der Scheldepolders bij Antwerpen.
1428 Voorjaar. Door hoog rivierwater o.a. Salland

zwaar overstroomd.

1432 Febr. Hoog Rijnwater; inbraken Lekdijk en

Betuwe.

1433 Febr. Rivierinbraken Betuwe (Huissen), Salland

en Veluwe.

1446 Apr. 10. Stormvloed; inbraken o.a. Mastenbroek

en in Scheldepolder.

1468 Oct. 20. Stormvloed; inbraken Vlaanderen,

Zeeland en Alblasser- en Krimpenerwaarden.

1470 Nov. 1. Stormvloed met ernstige schade en

inbraken aan alle Vlaamse, Zeeuwse en Zuidhollandse kusten.

1477 Sept. 27. Stormvloed; inbraken in Rijnland, op

Overflakkee enz.

1477 Nov. 13. Stormvloed; inbraken o.a. in Friesland.
1480-148 Door hoog opperwater inbraak o.a. bij Millingen.
1485 Jan. 2. Stormvloed; schade in Zeeland.
1496 Febr. Door hoog rivierwater ernstige inbraken;

Lekdijk Bovendams, Betuwe-Tielerwaard, Bommelerwaard.

1497 Jan. 14. Weder inbraak Lekdijk, Betuwe, Tielerwaard, Vijfheerenlanden en Alblasserwaard.
1502 Oct. 16. St Gallus. Stormvloed; inbraken

Rijnland en Amstelland, Noord-Holland en Friesland.

1508 Oct. 16. St Gallus. Stormvloed langs de gehele

kust; inbraken van Rijnland (Halfweg), Zeeland, Vlaanderen, Westfriesland en Friesland.

1509 Sept. 26. St Cosmas en Damianus. Zware

stormvloed langs de gehele kust. Rijnland (Halfweg) weer ingebroken. In Friesland ,,een ton hoog over de dijken”; doorbraak van de Eemsbocht bij Emden; vergroting van de Dollart; grote schade in Zeeland (Stavenisse verloren);

vernielingen in Zeeuwsch-Vlaanderen.

1511 Dec. 14. Stormvloed aan de zuidwestzijde;

vernielingen Zuidhollandse eilanden en Schouwen; Vlaamse kusten geïnundeerd.

Lopikerwaard en Krimpenerwaard.

1514 Sept. 30. Stormvloed langs de gehele kust.

Rijnland geïnundeerd (vernieling Spaarndam). Westfriesland ingebroken; deel van Enkhuizen vernield. Aan de Vlaamse kust het eiland Wulpen grotendeels vernield.

1530 Nov. 5. St Felixvloed; stormvloed die vooral aan

de zuidwestzijde des lands ernstige schade heeft aangericht; blijvend verlies van het land van Reimerswaal en het land van Saaftinge.

1532 Oct. 31-Nov. 2. Eerste Allerheiligenvloed; stormvloeden met grote schade langs de gehele kust; inbraken van Groningen en Friesland, van Westfriesland („een voet hoog over de dijken”), van Rijnland en Amstelland, de Alblasserwaard, de Scheldepolders; het lot van het land van Reimerswaal en het land van Saaftinge nu bezegeld; Borselen, 1531 herdijkt, nu drijvend gebleven (tot 1616); St Philipsland idem (tot 645); ook Noord-Beveland nu verloren, tot de herdijkingen in de 17de eeuw.
1551 Febr. 15. „Vlaamse vloed”, stormvloed vooral in

Scheldestreek.

1552 Jan. 13/14. „De vierde grote vloed”, hoger dan

die van 1530, 1532, 1551. Inbraken in Friesland en in de Scheldepolders bij Antwerpen; polders in Zeeland, Alblasserwaard en Strijen.

1558 Mrt 22. Het hoge rivierwater, dat de Betuwe enz.

overstroomd heeft, veroorzaakt drie grote gaten in de Diefdijk.

1570 Jan. Hoog opperwater; inbraak Betuwe bij

Resteren en elders.

1570 Mrt 10. Stormvloed, die o.a. aan de Rijnlandse dijk zware schade heeft veroorzaakt.
1570 Nov. 1. Allerheiligenvloed, langs onze gehele kust. Inbraak van: Amstelland c.s., Alblasserwaard, Krimpenerwaard,

Zuidhollandse eilanden, Zeeland, de Vlaamse en Brabantse kusten; Waterland, Friesland en de dijken der Groninger Ommelanden, vooral onder Hunsingo. In de beide Dongeradelen (Friesland) alleen 2600 doden.

157 Febr. Hoge opperwateren; schade langs de Maas te Namen enz.; inbraak van de Betuwe enz., Vijfheerenlanden, Krimpenerwaard en Alblasserwaard.
1573 Voorjaar. Weder opperwateren; inbraak van Salland (Harculo), Betuwe enz., Diefdijk en Zuider Lekdijk.
1579

vlg. Diverse inbraken van de Betuwe en andere rivierstreken, door de oorlogstoestand verergerd

(Spanjaardsdijk in de Betuwe).

1595 Mrt. Opperwater, „6 voet hoger dan ooit tevoren”; ernstige inundatie van alle rivierstreken: Kleefsland, Zutphen, Salland en Veluwe; Gelderse Vallei enz., Betuwe, Tieler- en Bommelerwaard, Krimpener- en Alblasserwaard, Lopikerwaard.
1597 Aug. 15. Stormvloed, hoger dan die van 1570;

inundatie van Groningen, Zijpe, Waterland en Alblasserwaard.

1610 Jan. 23 (St Emerentia). Stormvloed; inundatie

van Amstelland enz., Waterland (met de Beemster), Westergo in Friesland en het land van Heusden.

1625 Mrt 7/8. Stormvloed; inbraken van Friesland, van

Waterland (met de Wormer) en van Amstelland c.s.

1651 Jan. Hoog opperwater; inbraak van vele rivierdijken: Salland (bij Fortmond), Gelderse Vallei (1652 Slaperdijk gelegd), Betuwe, Rijk van Nijmegen en Maas-en-Waal, Tieler- en Bommelerwaard en de Brabantse Maaskant.
1651 Mrt 5 (22/23 Febr. oude stijl). Stormvloed, hoger dan die van 1570; inbraken in Groningen, Friesland, Amstelland c.s. en Zeeland.
1657-165 Hoge opperwateren; inbraken van Salland en de Veluwe, Bommelerwaard, Maaskant, Vijfheerenlanden en Alblasserwaard.
1663 Jan. -Mrt. Opperwateren; inbraken Tieler- en Bommelerwaard, Alblasserwaard enz.
1675 Nov. 4/5. Stormvloed vooral aan de Zuiderzee;

inbraken van zuidelijk Friesland, Vollenhove enz., Westfriesland, Kennemerland, Amstelland en Rijnland.

1677 Jan. Opperwater; inbraken Lopiker- en Krimpenerwaard.
1682 Jan. Opperwater; inbraken Veluwe en Overbetuwe enz.
1682 Jan. 26. Stormvloed aan de zuidwestzijde des

lands; vele inbraken in Zeeland en aan de Vlaamse kusten, alsmede op de Zuidhollandse eilanden.

1686 Nov. 12/13. Stormvloed vooral aan de Groningse

kust, „manshoog over de dijken”; de gehele provincie overstroomd; 1558 slachtoffers.

1715 Mrt 3. Stormvloed langs de gehele kust; in

Groningen 2276 slachtoffers; inbraken in Friesland, op Overflakkee en in Zeeuwsch-Vlaanderen.

1717 Dec. 25. Kerstvloed. Ernstige inbraken in

Groningen en Friesland en in Kennemerland; voorts op de Zuidhollandse eilanden.

1775 Nov. 14/15. Stormvloed; inbraken van Waterland

en de Zeevang en het land van Heusden; ernstige gevolgen in Overijsel (300 doden).

1808 Jan. 15. Stormvloed; inbraken vnl. in Zeeland en

aan de Vlaamse kust.

1809 Jan. - Febr. Hoge opperwateren; inbraken van de Betuwe enz., Tieler- en Bommelerwaard, Vijfheerenlanden en Alblasserwaard (Nieuwe Zuider Lingedijk gelegd).
1825 Febr. 3-5. Stormvloed, 800 mensen verdronken;

inundaties van Groninger polders, Friesland voor de Overijselse kuststreken, incl. Salland, Waterland met de Zeevang en de Wormer.

1853 Sept. 26. Stormvloed; kleine inbraken

(afsluiting Hollandsche IJsel).

1855 Febr. Opperwater; inbraken Betuwe enz., Gelderse Vallei, Maas-en-Waal en de Maaskant.
1916 Jan. 13-14. Stormvloed; inbraak van Waterland.
1926 Dec. Hoog opperwater; inbraak van het Rijk van

Nijmegen en Maas-en-Waal.

1953 Febr. 1. Stormvloed, welks hoogte die der vroegere overtroffen of althans geëvenaard heeft .

Het dijkherstel en de droogmaking der ondergelopen gebieden werden met kracht aangevat en vonden hun voorlopig hoogtepunt in de spectaculaire dichting van het laatste stroomgat bij Ouwerkerk op Schouwen (6 Nov. 1953). In Febr. 1953 werd van regeringswege een commissie ingesteld (de zgn. Delta-commissie), die de wenselijkheid van gehele of gedeeltelijke afsluiting der Zeeuwse en Zuidhollandse stromen en/of event. die der Wadden zal onderzoeken en voorstellen ter verbetering van de algemene waterstaatkundige toestand zal doen.

Ook in België richtte de stormvloed grote vernielingen aan, zij het op minder grote schaal dan in Nederland. Er waren 37 dijkdoorbraken, vnl. langs de Schelde; ook langs de kust werd veel beschadigd. Ca 25 mensen kwamen om. De schade beliep ca 2 milliard francs.

De oostkust van Engeland had eveneens zeer veel te lijden. Er waren ca 300 doden, 60 a 70 000 ha bouwland werden overspoeld; de schade werd geraamd op ƒ 190 000 000,—.

Lit.: M. Schoock, Tractatus de Inundationibus (1652); P. Schotel, Hist. Overz. v. d. hooge vloeden en overstroomingen tot het jaar 1868 (1922); Carl Woebcken, Deiche u. Sturmfluten an der deutschen Nordseeküste (1924); H. van Berkum, Naauwkeurige Beschrijvinge v. d. watervloeden en dijkbreuken, veroorzaakt door den Rijn, Waal, Merwe, Leek enz. (1758); Waterschapsbelangen (1935) bl. 63 (rivieroverstromingen 1374-1925); J. H.

Ferrand, Doorbraken, overstroomingen enz. (Notulen Kon. Instituut van Ingenieurs I862-Ö3); J. G. Ramaer, De Overstroomingen in Nederland en hare gevolgen (Hand. Ned. Natuur- en Geneeskundig Congres 1909); D.

A. van Heyst, Aanteekeningen omtrent de gevolgen van zware stormvloeden, tusschen 1500 en 1825 voorgekomen, voor de dijken en polders langs het zuidwestelijk deel der Zuider/ee (Rapporten en Mededeelingen van den Rijkswaterstaat no 6, 1916); S. J. Fockema Andreae, Studiën over Waterschapsgeschiedenis (1950-1951); Idem, Schets van Zuid-Hollandse watersnoden in vroeger tijd (Zuid-Hollandse Studiën III, 1953); L. Toris, Fastes des Calamités publiques I (1859) p. 251-362, II (1862) p. 255-264; F. Prims, in: Bijdr. tot de Gesch. XX (1929) 72-128, Antwerpiensia XX (1949) 8-18, XXI (1950) 5-172, XXII (1952) 7-84; De Ramp (1953).

< >