de ondiepe en bij eb grotendeels droogvallende binnenzee, begrensd door de Afsluitdijk, de kusten van Noord-Holland, Friesland en Groningen en de Waddeneilanden. Zij staat via de zeegaten tussen de eilanden in open verbinding met de Noordzee en ondervindt in verzwakte mate de werking van eb en vloed.
Scheepvaart kan alleen bij vloed door de geulen plaats vinden (z Wadden) en dan nog slechts met kleine vaartuigen; de Waddenzee vormt derhalve eer een verkeersbarrière dan een verkeersweg tussen de eilanden en de vaste wal. Het economisch belang van de Waddenzee blijft beperkt tot de visserij op garnalen, bot (in afnemende hoeveelheden), wat oesters (bij Texel), mosselen en zeewier; verder wordt door Zeeuwse mosselkwekers op mosselzaad gevist.Door inpolderingswerken langs de Groningse en Friese kust en op de Waddeneilanden wordt de omvang der Waddenzee langzaam verkleind. Plannen tot afsluiting der zeegaten en gedeeltelijke inpoldering van het Waddengebied worden o.m. bestudeerd door de in Febr. 1953 ingestelde Commissie Waterstaatkundige Voorzieningen. Zij vormen een min of meer zelfstandig onderdeel van een algemeen plan tot afsluiting van de zeegaten in de Nederlandse kust. Een deel van het af te sluiten gebied, dat globaal op ca 170 000 ha wordt geschat, zou bestemd worden tot landbouwgronden, een ander deel tot vorming van een groot zoet waterbassin.