In samenhang met de democratisering en internationalisering van de maatschappij kan men eerst sinds de aanvang van de 19de eeuw van een georganiseerde vredesbeweging spreken.
In 1815 werd in New York een „Peace Society” opgericht; na Londen (1819) volgde in 1830 Genève. Een bekende figuur uit die jaren was de Amerikaanse Quaker Elihu Burritt, die Amerika en Europa rondreisde en beperking van bewapening en internationale arbitrage propageerde. In 1843 werd in Londen een eerste internationaal congres van pacifisten gehouden; op een tweede in Brussel (1848) waren ook Nederlanders aanwezig; op dat in Parijs (1849) speelde Victor Hugo een bijzondere rol. Met de Krimoorlog eindigden deze congressen, maar zij werden jaarlijks hervat van 1889 af, het jaar waarin de Interparlementaire Unie werd opgericht en Die Waffen nieder van Bertha von Suttner verscheen. In 1891 werd een Internationaal Vredes-Bureau opgericht, dat eerst in Bern, later in Genève is gevestigd.
In NEDERLAND was in 1871 onder invloed van de Frans-Duitse oorlog een Alg. Ned. Vredesbond gesticht, die in 1901 met de Ned. Vrouwenbond voor Internationale Ontwapening en Arbitrage (opger. 1896) samensmolt tot de vereniging „Vrede door Recht”. Vooral door haar gelijknamig orgaan werd de gedachte van internationale arbitrage in Nederland verbreid.
Ook de gedachte der geweldloosheid vond in het begin dezer eeuw weerklank, mede onder invloed van Tolstoj. Op een in 1904 in Amsterdam gehouden congres werd de Intern. Anti-Militairistische Vereniging opgericht, waarvan de Nederlandse tak met haar orgaan De Wapens neer onder redactie van N. J. C. Schermerhorn zeer actief was.
Het uitbreken van Wereldoorlog I vergrootte de werkzaamheid van beide stromingen. De pacifisten vormden een Ned. Anti-Oorlog Raad, die een minimum-programma opstelde: o.a. tegen annexaties, voor vrijhandel, vermindering van bewapening en medezeggenschap van de volksvertegenwoordiging in de buitenlandse politiek. Samenwerking met buitenlandse pacifisten leidde tot een Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede, waarin men de gedachte aan een Volkenbond geleidelijk ziet groeien. Toen deze in 1919 werkelijkheid was geworden, werd de (Ned.) Ver. voor Volkenbond en Vrede opgericht, die de lijn van „Vrede door Recht” en de „Ned. Anti-Oorlog Raad” doortrok onder secretariaat van H.
Ch. G. J. van der Mandere. Internationaal werden de Volkenbondsverenigingen samengebracht in een Unie, die regelmatig congresseerde en een Zomerschool in Genève organiseerde.
In 1915 was in Den Haag op initiatief van dr Aletta Jacobs een internationaal vrouwencongres bijeengekomen onder presidium van miss Jane Adams; hieruit kwam voort een Intern. Comité van Vrouwen voor Duurzame Vrede, dat in 1919 werd omgezet in de Intern. Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid, die vooral door het zenden van adressen en petities aan regeringen en Volkenbond de openbare mening trachtte te mobiliseren. Reeds einde 1914 was een Alg. Ned. Vrouwen Vredebond ontstaan, die de nadruk legde op de opvoeding tot vrede in het gezin en sympathiek stond tegenover de gedachte der dienstweigering.
Deze gedachte kreeg hier grotere aanhang, vooral door het optreden van een groep Christen-Socialisten, onder wie ds Bart de Ligt; in 1915 werd een Dienstweigeringsmanifest verspreid, dat ook door enkele predikanten was ondertekend, tegen wie de overheid optrad. Ook in het buitenland, met name in Engeland, nam de dienstweigering toe; in 1920 werd in Bilthoven de „War Resisters’ International” opgericht. In 1914 was in Engeland een op Christelijk anti-militairistisch beginsel gefundeerde „International Fellowship of Reconciliation” ontstaan, die hier weerklank vond dank zij de bemoeiingen van Kees Boeke.
Belangrijke gebeurtenissen op internationaal en nationaal politiek gebied beïnvloedden uiteraard de gehele vredesbeweging. Ca 1924 klaarde de internationale hemel op (Protocol van Genève, Locarno). In Nederland won de gedachte der Nationale Ontwapening veld, die vooral door Vrijz.en Soc.-Democraten werd aangehangen: het vertrouwen in de Volkenbond moest in een daad worden omgezet. Opzien wekte een openbaar debat in Den Haag tussen de Vrijz.-Dem. voorman prof. dr D. van Embden en generaal C. J. Snijders.
In Aug. werd op initiatief van de Vrijz. Chr. Jongeren Bond het uitbreken van de oorlog van 1914 herdacht door een Internationale Vredesweek voor de Jeugd; hieruit kwam de Jongeren Vredes-Actie voort (die in 1928 een Internationaal Jongeren Congres voor de Vrede in Ommen organiseerde, zonder practische resultaten, en die zich later in radicaal pacifistische richting ontwikkelde) .
Terzelfder tijd ontstond in de kringen van predikanten en gemeenteleden de Chr. anti-mil. ver. „Kerk en Vrede” (met gelijknamig orgaan); deze beschouwde iedere oorlog als strijdig met het Christendom, als zonde. Voorzitter werd prof. dr G. J. Heering en secretaris ds J. B. Th.
Hugenholtz, laatstgenoemde riep in 1925 de stichting „Nationale Vredes Actie” in het leven, die zeer veel propaganda-materiaal over ontwapening verspreidde. Ook ontstond de ,,Nooit-Meer-Oorlog-Federatie”, waarin organisaties op radicaal pacifistische grondslag samenwerkten met niet-pacifistische verenigingen; haar officieel orgaan was „De Nieuwe Koers”.
Onder Doopsgezinden en Gereformeerden ontstonden groepen, wier streven met dat van „Kerk en Vrede” parallel liep; de in 1925 opgerichte R.K. Vredesbond (orgaan „Pro Pace”) plaatste zich op pacifistische basis. De Ned. afdeling van de Wereldbond der Kerken — uiting van de oecumenische beweging — toonde ook belangstelling voor het vredesvraagstuk.
In 1932, het jaar der Ontwapeningsconferentie, spraken petitionnementen uit de gehele wereld van de verwachtingen der mensheid; in Nederland organiseerde o.a. de Nederlandse Dagbladpers een groot petitionnement. Verschillende pogingen tot samenbundeling der vredesorganisaties mislukten; uit de Nooit-Meer-Oorlog-Federatie traden in 1934 de niet-pac. organisaties; de overblijvenden vormden een Contact-Commissie van Vredesorganisaties in Nederland, die het stelling nemen tegen oorlogstoerusting uit haar programma schrapte, doch er niet in slaagde de Ver. voor Volkenbond en Vrede tot aansluiting te bewegen.
In 1936 kwam door de toepassing van het sanctie-art. 16 tegen Italië de Volkenbond in het middelpunt der belangstelling te staan. Vooral in Engeland weerde zich de publieke opinie, hetgeen bleek uit een op initiatief van Viscount Cecil of Chelwood (Lord Robert Cecil) ondernomen „Peace-ballot”, waarbij ruim 11 millioen Engelsen zich uitspraken en daarvan het overgrote deel voor actieve steun aan de Volkenbond. Cecil nam ook het initiatief, met de toenmalige Franse minister Pierre Got, tot de Internationale Vredes-Campagne, met als een der vier programma-punten: versterking van de Volkenbond door organisatie van de collectieve veiligheid en wederkerige bijstand. Haar eerste grote manifestatie, een vredescongres in Brussel, viel ongeveer samen met een Wereld Jeugd Congres, dat onder patronaat van de Unie van Volkenbondsverenigingen in Geneve bijeenkwam. Op beide bijeenkomsten was een krachtige anti-fascistische stroming. In Nederland bleek de weerklank niet groot.
Een bescheiden succes van de genoemde Contact-Commissie, die nooit is gegroeid tot een machtig lichaam als de Engelse „Peace Council” en de Amerikaanse „National Council for prevention of war”, was de oprichting in 1936 van een „Centraal Vredes Bureau” in Den Haag, dat de arbeid voortzette van de aldaar in 1927 gestichte „Vredeskamer”, en dat veel materiaal en de uitgave van een „Vredes Pers Bureau” overnam van de gelijktijdig opgeheven Nationale Vredes-Actie. Ook kreeg dit Bureau de administratie te verzorgen van de sinds 1934 regelmatig gehouden „Vrouwen Vredesgang” op 18 Mei.
In deze jaren werd bij het radicale pacifisme in Nederland het accent verlegd van de gedachte der Nationale Ontwapening (die niet meer op het programma van Vrijz. en Soc.-Democraten voorkwam) naar die van de Geestelijke Weerbaarheid, die o.a. onder kunstenaars weerklank vond, terwijl het denkbeeld om de veiligheid van het volk op niet-militaire wijze te verzekeren (invloed van Gandhi’s bovengewelddadige strijdwijze) in de „Pacifistische Volksverdediging” uitgewerkt werd.
Door de Nederlandse neutraliteit in het begin van Wereldoorlog II bleek in Apr. 1940 in Den Haag een Studieconferentie mogelijk, waar „beginselen van internationale samenwerking, gericht op een blijvende vrede” ingeleid werden van historische, economische, psychologische en paedagogische zijde, maar Mei 1940 belette de voortgang van dit werk. Enkele pacifistische groepen gingen vrijwillig tot liquidatie over, de andere werden na enkele maanden door de bezetter opgeheven als „nevenorganisaties van de vrijmetselarij.”
Na 1945. De oprichting van de Verenigde Naties maakte de vredesbeweging niet overbodig. Het werk dat de Ver. voor Volkenbond en Vrede t.o.v. de Volkenbond had verricht werd t.o.v. de Verenigde Naties overgenomen door de Ned. Inlichtingendienst voor de Verenigde Naties in Den Haag, het maandblad Wordende Wereld en de Ver. voor Internationale Rechtsorde (VIRO), die de Ned. afd. is van de „Wefuna” (Wereldfederatie van Ver. voor de Verenigde Naties); het UNESCO-centrum te Amsterdam verschaft inlichtingen over deze gespecialiseerde organisatie der Verenigde Naties. De grote politieke moeilijkheden doen nieuwe wegen zoeken: Europese beweging, Wereldfederalisme, Vredesbeweging „De derde weg”. Een concentratie van het radicale pacifisme vond plaats in de stichting „Alg.
Ned. Vredes-Actie” (orgaan Vredesactie). Ook van Christelijke zijde is voor het vredesvraagstuk, waaronder dat van de militaire dienstweigering, een groeiende belangstelling: De Generale Synode der Ned. Herv. Kerk publiceerde een Herderlijk schrijven over het vraagstuk van oorlog en vrede; de Ver. „Kerk en Vrede” herrees, thans als Ned. afd. van de „Intern. Fellowship of Reconciliation” (orgaan: Militia Christi; rapport Nieuwe Weerbaarheid, Arnhem 1952); Ned. Doopsgezinden stichtten met steun van Amerikaanse geloofsgenoten in Zeist een vredescentrum.
Ook in die kringen gaat het niet slechts om actie tegen de oorlog, maar om leniging van nood (hulpwerk). Het Genootschap van Vrienden (Quakers) met zijn afdelingen in verschillende landen tracht door woord en daad de verzoening tussen Oost en West te bevorderen.
Ten slotte iets over de pogingen tot overkoepeling. Het Internationale Vredes Bureau had reeds na 1919, toen zoveel nieuwe „internationales” ontstonden, veel aan belangrijkheid ingeboet; pogingen tot reorganisatie mislukten, ook na 1945. Sinds enige jaren bestaat er nu een „International Liaison Committee of Organisations for Peace”, waarin afgevaardigden zitting hebben van de internationale pacifistische organisaties en van nationale Vredesraden. In Nederland bestaat sinds 1947 een Ned. Beweging voor Intern. Vrede en Intern. Veiligheid, die enig contact tracht te leggen tussen enkele pacifistische en niet-pacifistische organisaties.
G. J. DE VOOGD
Lit.: A. H. Fried, Handbuch d. Friedensbewegung (2 dln, 2de dr., Berlin - Leipzig 1911, 1913). J. ter Meulen, Der Gedanke der Intern. Organisation in seiner Entwicklung (3 dln, ’s-Gravenhage 1917,1929, 1940); H.
Gh. G. J. van der Mandere, De Vredesbeweging en hare geschiedenis (Leiden 1928); B. de Ligt, Vrede als Daad (2 dln, Arnhem 1931, 1933); J. B. Th. Hugenholtz, De Vredesbeweging (Ammerstol 1929); Vredes Pers Bureau (Ammerstol/’s-Gravenhage 1930-1940).
Belangrijk is het tijdschr. Die Friedenswarte (sed. 1899; thans te Bazel). Voor de periode na 1945 zij verwezen n. d. uitgebr. afd. vredesbeweging v. d. Bibliotheek van het Vredespaleis en verder o.a. naar de Schweiz. Zentralstelle f. Friedensarbeit te Zürich en de Bibl. en Documentatiedienst betr. het antimilitairisme (BEDA) te Amsterdam.
Vóór het uitbreken van Wereldoorlog I bestonden in BELGIË enkele verenigingen tot bevordering van de vredesgedachte en de wereldvrede. in hoofdzaak door internationale organisatie van de naties. Na Wereldoorlog I kwamen enkele georganiseerde anti-militaristische groeperingen tot stand, die hetzelfde doel betrachtten. Van die groeperingen ging slechts een beperkte invloed uit. Door de socialisten werd bij herhaling het slagwoord „Vrede door algemene ontwapening” als propagandamiddel aangewend, o.m. bij de campagnes voor inkrimping van de legerdienst. In het Vlaamse landsgedeelte was het anti-militarisme niet zelden met nationalistische tendenzen vermengd.
De vredeswil van de Vlaamse oud-strijders kwam tot uiting in het opschrift „Nooit meer oorlog”, op de voet van de IJzertoren te Diksmuide in vier talen aangebracht. De meetingpartij, met haar programmapunt „Niemand gedwongen soldaat” en de Daensisten sloten reeds vóór Wereldoorlog I uitgesproken aan bij de anti-militaristische beweging, die na de wapenstilstand door de V(laamse) O(ud) S(trijders) op nieuwe grondslagen zou worden georganiseerd. Onder de verenigingen die in de na-oorlogse jaren een actief aandeel hadden in de vredesbeweging kunnen onder meer worden vermeld de Katholieke-Jongeren-Vredes-Actie, die het initiatief nam voor de Internationale Bidweek voor de Vrede (11 tot 18 Nov.); de „Vereeniging voor Volkenbond en Wereldvrede” der Vlaamse hoogstudenten te Leuven, die een reeks brochures over vredesactie publiceerde (1931); de socialistische „Anti-Oorlogsliga” en verder nog groeperingen onder leiding van De Lille (Maldegem), Leo Frenssen (Antwerpen) enz.
Na Wereldoorlog II bleef in Vlaanderen geen spoor meer over van de anti-militaristische beweging. De meer politiek georiënteerde vredesbeweging die, na 1945, over de gehele wereld doorbrak (Wereldburgerschap, Wereldregering enz.) vond er weinig weerklank, en zelfs voor de Europese Beweging blijft de belangstelling bij de massa eerder beperkt.