(1853-1856), oorlog tussen Rusland enerzijds en anderzijds Turkije, Frankrijk, Engeland en later (1855) Sardinië. Sedert de gebeurtenissen van 1848-1849 (z Hongarije, geschiedenis) had Rusland het overwicht in Midden-Europa.
Tsaar Nicolaas I dacht nu het protectoraat over het Nabije Oosten te kunnen verwerven, wanneer hij slechts met Engeland tot een overeenkomst kon komen. Hij stelde dus de Engelse gezant te Petersburg, lord Seymour, voor, het Turkse rijk in invloedssferen te verdelen. Hij bood Groot-Brittannië Egypte en Kreta aan en verlangde voor zichzelf de Donauvorstendommen Moldavië en Walachije. De Britse minister van Buitenlandse Zaken lord Aberdeen echter weigerde, omdat hij de integriteit van het Osmaanse rijk als een noodzakelijk middel beschouwde om te verhinderen, dat Rusland naar de Middellandse Zee als gevaarlijke concurrent van de Engelsen doorbrak. Voor Napoleon III was het gewapend partij-kiezen in de Oosterse kwestie een zaak van prestige. Hij wenste zijn pas verkregen kroon door het verwerven van krijgsroem luister bij te zetten. Toen dus een buitengewoon gezant van de tsaar bij de Porte, admiraal Mentsjikow, op onwelvoeglijke wijze van sultan Abdoel Medsjid het protectoraat over al diens Grieks-Katholieke onderdanen eiste (Mrt 1853), weigerden de Turken, vertrouwende op de aansporingen der Franse en Engelse regeringen. Nu rukte een Russisch leger onder vorst Gortsjakow de Proeth over (3 Juli 1853) en Turkije verklaarde de oorlog (23 Oct.). Sedert 14 Juni had een Frans-Engelse vloot stelling genomen in de Besikabaai (niet ver van het oude Troje) en deze voer de Zwarte Zee op (Dec.), toen de Russische vloot onder admiraal Nachimow de Turkse bij Sinope vernietigd had (30 Nov.). Lord Aberdeen, die gedacht had de vrede nog te kunnen handhaven, trad inmiddels af en werd vervangen door lord Palmerston. 27 Mrt 1854 verklaarden de Westerse mogendheden Rusland de oorlog, nadat een ultimatum harerzijds door de tsaar was afgewezen. Aanvankelijk echter werd deze oorlog nog maar defensief door hen gevoerd. In Juni landde een Engels-Frans legertje onder lord Raglan en maarschalk Saint Arnaud bij Varna om de Turken te helpen tegen de Russen, die onder Paskewitsj de Donau over en de Dobroedsja in getrokken waren. Dezen waren dan ook niet bij machte Silistria te nemen (Juli) en ontruimden de Donauvorstendommen zelfs geheel, toen Oostenrijk een dreigende houding aannam. Ondanks de hulp, die het in 1849 en volgende jaren tegen zijn eigen opstandige Hongaren van Rusland genoten had, liet het zich in de Oosterse kwestie inspireren door het belang, dat het had bij een vrije Donaumond en zond zijn troepen Walachije in (20 Aug.). De Weense minister van Buitenlandse Zaken, Buol, spande zich ook in om Pruisen tot mobilisatie tegen Rusland te bewegen, maar deze mogendheid weigerde, reden waarom Oostenrijk zich in het vervolg na het terugtrekken van Paskewitsj neutraal hield.Nu was er geen reden meer tot voortzetting van de krijg: de aanvallen der Russen waren afgeslagen. Maar Engeland en Frankrijk wilden waarborgen voor de toekomst. De strijd was op andere oorlogstonelen allesbehalve voordelig gevoerd. Een groots opgezette onderneming in de Oostzee had niets tegen Kroonstad kunnen ondernemen en slechts de vesting Bomarsund op de Alandseilanden kunnen veroveren (16 Aug.). Zweden had volhard in zijn neutraliteit. In Transkaukasië was de slag bij Rörük-Dere nadelig voor de Turken verlopen (5 Aug.). De Westerse mogendheden achtten dus haar prestige nog niet voldoende bevredigd. Samen met Oostenrijk stelden zij een viertal eisen op (8 Aug.): onafhankelijkheid der Donauvorstendommen, internationalisering van de Donau, neutralisatie van de Zwarte Zee en waarborging der rechten van de Turkse Christenen met handhaving van de souvereiniteit van de sultan; deze eisen werden door Rusland afgeslagen en op 14 Sept. landden 50 000 geallieerden en 6 000 Turken bij Eupatoria in de Krim. In de bloedige slag bij de Alma werden de Russen onder vorst Mentsjikow verslagen (20 Sept.) en 9 Oct. begon het beleg van Sebastopol, dat tot 10 Sept. van het volgend jaar duurde. De stad kon door generaal Totleben behoorlijk in staat van verdediging worden gebracht. Pogingen tot ontzet werden eerst door de Engelsen, die in het Z.O. der stad hun legerplaats hadden, bij Balaklawa (25 Oct.) en daarna door de Fransen, die in het Z.W. gelegerd waren, bij Inkerman (5 Nov.) afgeslagen. In de uitputtende winterveldtocht verloor het Engelse leger door koude en cholera de helft van zijn soldaten. Hoogst verdienstelijk maakte zich Miss Florence Nightingale door de organisatie van een centraal hospitaal in Skoetari. Inmiddels werd het belegeringsleger tot 175 000 man opgevoerd. In Jan. zond Sardinië 15 000 man onder La Marmora, om zich bij Napoleon III geliefd te maken. Terzelfder tijd nam generaal Niel de leiding van de artilleriebombardementen (9 Apr. 1855). Op 16 Aug. mislukte een laatste ontzettingspoging van Gortsjakow aan de Tsjernaja. 8 Sept. werd na een geweldig bombardement de Malakowheuvel in storm genomen. De dood van tsaar Nicolaas I (2 Mrt), naar men zegt uit woede over zijn nederlagen, en de opvolging van zijn toegeeflijker zoon Alexander II hadden reeds vredesonderhandelingen te Wenen ten gevolge gehad. Deze waren toen nog afgestuit op de Engelse eis der neutralisatie van de Zwarte Zee. Nadat echter de vesting Kars in Armenië door Moerawjow (28 Nov.) ingenomen was, oordeelde men de eer der Russische wapenen gered. Zo slaagden de vredesonderhandelingen op een congres van Parijs (Mrt - Apr. 1856). Roemenië werd vrij en kreeg Zuid-Bessarabië van Rusland; Rusland mocht geen Zwarte Zee-vloot meer hebben; het gaf Kars terug en zag af van het protectoraat over de Grieks-Katholieken in het Osmaanse rijk; de scheepvaart op de Donau werd vrij en er zou een internationale commissie zijn, die daar de hand aan zou houden. De gevolgen van de Krimoorlog waren, dat de Russische suprematie in Europa tijdelijk op Frankrijk was overgegaan, dat er een sterke vijandschap tussen Rusland en Oostenrijk ontstaan was (waarvan later Cavour gebruik maakte) en een merkbare toenadering tussen Rusland en Pruisen (die later Bismarck zich ten nutte maakte).
DR J. S. BARTSTRA
Lit.: G. Bengesco, Essai d’une notice bibliogr. sur la question d’Orient. Oriënt européen 1821-1897 (Bruxelles - Paris 1897), dl XIV; G. Rousset, Hist. de la guerre de Crimée (Paris 1877-1878), 2 dln; A. Du Casse, La Crimée et Sébastopol (Paris 1892); H. Friedjung, Der Krimkrieg und die österr. Politik (1911); C. Vulliamy, Crimea: the Campaign of 1854-1856 (Cape 1939); E. Tarle, Krymskaja wojna, 2 dln (Moskwa 1944), 2de dr. 1950, met uitv. bibl.