Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAGLICHT

betekenis & definitie

is de straling van zon en hemel, die de aarde bereikt, voor zover behorende tot het zichtbare spectrum (golflengte 0,38-0,78 𝜇). We nemen het woord hier in ruimere zin en rekenen er ook de infrarode (LR.) en ultraviolette (U.V.) zonne- en hemelstraling toe. De intensiteit en spectrale verdeling kan gemeten worden met een bolometer.

Door bij verschillende zonshoogten te meten kan men extrapoleren tot de intensiteit buiten de dampkring, waarvoor men tamelijk constant 2 cal per cm per minuut vindt. Voor een horizontaal vlak moet dit met de sinus van de zonshoogte vermenigvuldigd worden. De spectrale verdeling is vrijwel die van een zwarte straler (z warmte) van 6000 gr. C.Op gematigde breedten wordt van de invallende zonnestraling ca 15 pct in de atmosfeer geabsorbeerd en in warmte omgezet (z diathermaan). Deze absorptie geschiedt in het U.V. vooral door ozon en in het I.R. door waterdamp en koolzuur; ook in het zichtbare deel is in de spectroscoop enige waterdampabsorptie zichtbaar („regenlijnen”). Aldus wordt het zonnespectrum beperkt tot 0,28-5,0 𝜇, afgezien van een geringe doorlating in het röntgengebied en het radiogebied 1 -200 m.

Door een heldere dampkring wordt 25 pct van de invallende zonnestraling verstrooid en hiervan komt 16 pct ten goede aan de aarde, terwijl 9 pct naar de wereldruimte terug gaat. Verder wordt gemiddeld 33 pct van de invallende straling door wolken of het aardoppervlak naar de wereldruimte gereflecteerd. Totaal komt dus 15 pct als warmte in de atmosfeer, 43 pct als warmte in het bovenste laagje van de grond beschikbaar, terwijl 42 pct als straling naar het wereldruim terug gaat.

Het zonlicht, dat de aarde bereikt, heeft door Rayleigh-verstrooiing in de atmosfeer blauw licht verloren (dat we als hemelsblauw gedeeltelijk weer terug zien), waardoor het vooral bij lage zonnestand (lange lichtweg in de atmosfeer) uitgesproken rood is. In nog sterkere mate dan blauw wordt het U.V. licht verstrooid, zodat het in de hemelstraling even sterk is als in het directe zonlicht; het heeft in de lage landen veel geringer intensiteit dan in het hooggebergte en is relatief nog het sterkst in het voorjaar en in de voormiddag.

De grootste horizontale verlichtingssterkte in Nederland is ca 100 kilolux (zomermiddag met zonneschijn en cumuluswolken). Bij gemiddelde bedekking is de sterkte de helft. Wat de hemelstraling alleen betreft, deze is bij blauwe hemel het sterkst aan de horizon, bij bedekte in het zenith. Bij zonsondergang (bovenrand zon verdwijnend) is de horizontale sterkte 350 lux; op het eind van de schemering, als de ware zonshoogte — 6½ gr.

C. bedraagt, is de sterkte 0,55 lux en wordt lezen onmogelijk.

PROF. J. J. M.

REESTNCK

Lit.: M. Minnaert, De Natuurkunde van het vrije veld, 3 dln (2de dr. 1940, ’41); Prins, Reesinck en De Vries, Med. Landbouwhogeschool (1942 en 1946).

< >