Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Vedanta

betekenis & definitie

(of Uttaramimâmsà), een wijsgerig systeem, wellicht nauwkeuriger metaphysica of verlossingsleer te noemen, door Max Müller de ware filosofie van India genoemd, heeft sedert de grijze Oudheid tot op onze tijd zijn stempel gedrukt op het culturele en sociale leven van India. De drie algemeen erkende grondslagen, waarop de Vedànta berust, de zgn. prasthana trayam, zijn achtereenvolgens de Upanishaden, de Bhagavad Gita en de Vedànta- of Brahma-sutra van Badardyana. De Vedànta beschouwt zich als bij uitstek geschikt om de diepere, esoterische inhoud van de Veda te interpreteren.

Uitgaande van de Upaniçaden, waarvan de grondidee de wezenseenheid van de individuele ziel (atman) met de wereldziel, het universum, Brahman, is, ontwierp Bàdaràyana enige eeuwen na Chr. zijn grote commentaar, de Vedanta-sutra, een uiterst moeilijk te begrijpen geschrift, niet alleen voor hedendaagse Westerse geleerden, maar ook voor de oude Indiërs zelf. Een zeer belangrijk wijsgeer was de idealist Gaudapâda (ca 750 n. Chr.), die in zijn commentaar op de Mandukya-upanishad een synthese tussen het monisme van het Mahâyâna (z Boeddhisme) en het monisme van de Upaniçaden wist tot stand te brengen.De grootste der monistische wijsgeren Sankara, heeft in zeer sterke mate de invloed van Gaudapöda ondergaan. Evenals Bâdaràyana was ook Sankara een heftig bestrijder van het Mahâyânaboeddhisme, hetgeen overigens niet wegneemt, dat hij er zeer veel elementen aan ontleend heeft, zelfs zo, dat hij door zijn latere (dualistische) tegenstanders een crypto-boeddhist, een boeddhist in vermomming, werd genoemd. Sankara’s betekenis ligt in het feit, dat hij de grootste exponent van de nieuwe orthodox-brahmaanse renaissance was. Zijn leer was een dialectische verderontwikkeling van het beroemde gezegde uit de Upanisaden „tat tvam asit „dat zijt gij”. Ook hij leerde de volledige, inwezenlijke identiteit tussen de ziel en het Universele Brahman of God. Een meer theïstische lijn volgde Ramanuja (ca 1050-1137), wiens leer men Vilfstdavaita, gedifferentieerd of gekwalificeerd monisme (niet-dualisme) heeft genoemd. Na Ramanuja dienen nog geciteerd Madhva, Nimbarka enVallabha. Nadat na hen, de Vedanta gedurende eeuwen, ten gevolge van verstarring en te grote dialectische spitsvondigheid, aan innerlijk verval had geleden en door de grote theïstische godsdiensten was overvleugeld, heeft het sedert de 19de eeuw een nieuwe renaissance beleefd, mede door toedoen van Vivekananda, de leerling van Ramakrishna. Hij predikte een dynamisch gericht monisme met verstrekkende sociale consequenties.

Zie ook: Indische filosofie en Indische godsdiensten.

Lit.: V. S. Ghate, Le Vedanta (Paris 1918); S. Radhakrishnan, The Hindu View of Life (London 1927); Idem, The Vedanta According to Samkara and Ramanuja (London 1928); R. Grousset, Les philosophies indiennes, les systèmes (2 dln, Paris 1931); P. Deussen, Das System des Vedanta (Leipzig 1883); R. Guenon, L’homme et son devenir selon le Vedanta (Paris, 4e éd. 1925; Eng. vert. London 1945); G. Thibaut, The Vedanta-sutra’s with the Comment. by Camkara Acarya and Ramanuja (Sacred Books of the East 34, 38, 48; Oxford 18901896); O. Lacombe, L’Absolu selon le Vedanta (Paris 1938); S. K. Belvalkar, Vedanta Philosophy (Poona 1929); Mahendranath Sircar, The System of Vedantic Thought and Culture (Calcutta 1925); J. Gonda, Inl. tot het Ind. Denken (Antwerpen 1948); Siddheswarananda, Quelques aspects de la philosophie védantique (Paris 1942); S. K. Das, A Study of the Vedanta (Calcutta, 2nd ed. 1937); C. Isherwood, Vedanta for the Western World (1948); B. Devanandan, Concept of Maya (1951).

< >