(Hebr.: „Jahwe is mijn sterkte”) of Asarja (Azarias, d.w.z. „Jahwe heeft geholpen”) zijn de beide namen van dezelfde koning van Juda, wiens lange en voorspoedige regering voor het merendeel nog viel in de eerste helft der 8ste eeuw v. Chr.
Hij beklom de troon na de nederlaag, die zijn vader Amazia bij Beth-Sjemesj had geleden, waarop deze op de vlucht door samenzweerders bij Lachis vermoord werd (II Kon. 14 : 18 vv,). Hij zette de door zijn vader begonnen politiek van expansie naar het Zuiden met succes voort, overwon de buren in het Z.-O. en Z.-W. en schakelde door de bezetting en versterking van de havenstad Elath zijn land weer in in het handelsverkeer langs de grote karavaanwegen van het Oosten (II Kon. 14 : 22). Ook zorgde hij voor de landbouw en de veeteelt en voor het herstel van de muren van Jeruzalem (II Kron. 26). Tegen het eind van zijn regering werd hij melaats (volgens II Kron. 26 : 16 vv. als straf voor een inbreuk in de rechten van de priesters) en moest hij in afzondering wonen, terwijl zijn zoon Jotham het regentschap voerde (vgl. ook Jes. 6:1).