is een deelnemingsvorm in het strafrecht, bestaande in het door bepaalde, in de wet genoemde, middelen opzettelijk bewerken dat een ander een strafbaar feit pleegt. De in de wet (art. 47 2° W.v.Sr.) genoemde middelen zijn giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en misleiding, benevens het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
De laatste drie uitlokkingsmiddelen zijn in art. 47 2° toegevoegd bij de wetswijziging van 1924. Voordien was wel strafbaar het medeplichtig zijn, dat is hulp verlenen door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen. In 1924 werd in de wet hersteld de leemte, waardoor het door genoemde middelen wekken van het misdadig plan niet strafbaar was, terwijl het door genoemde middelen bevorderen van een bestaand plan strafbaar was.Niet strafbaar is het uitlokken van een strafbaar feit door andere middelen dan de in art. 47 genoemde, bijv. door een verzoek of een raad. Slechts als men de bijzondere pressie of verleiding in het leven roept, gelegen in de genoemde uitlokkingsmiddelen, is men als uitlokker strafbaar. Bij de deelnemingsvorm van „doen plegen” zijn geen bepaalde middelen genoemd; doen plegen kan echter slechts aangenomen worden als de onmiddellijke dader straffeloos is.
De uitlokker wordt gestraft als de dader. Zowel t.a.v. de op te leggen straf als t.a.v. de qualificatie van het feit komen voor hem slechts in aanmerking de handelingen die hij opzettelijk heeft uitgelokt, benevens de qualificerende strafverzwarende gevolgen (zoals de dood bij mishandeling).
Uitlokken van uitlokken of van medeplichtigheid is strafbaar. Nadat de rechtspraak vroeger in het algemeen anders had geleerd, heeft de Hoge Raad bij arr. 12 Juni 1951, N.J. 1951 no 554 de strafbaarheid van de zgn. „samengestelde deelneming” aanvaard. Poging tot uitlokking is strafbaar, niet op grond van de bepaling van art. 47 W.v.Sr., maar op grond van het in 1924 ingevoerde speciale misdrijf van art. 134 bis W.v.Sr. Strafbaar werd daarbij gesteld het met gebruik van een uitlokkingsmiddel een ander trachten te bewegen een misdrijf te begaan, terwijl dit misdrijf niet is gevolgd. Evenals bij de gewone poging tot misdrijf brengt ook hier de vrijwillige terugtreding straffeloosheid mede.
Lit.: W. P. J. Pompe, Handb. v. h. Ned. Strafrecht, 4de dr. (Zwolle 1953), blz. 243 v.v.; W. F. G. van Hattum, Hand- en Leerb. v. h. Ned. Strafrecht, Dl I Algemene Leerstukken (Arnhem’s-Gravenhage 1953), blz. 428 v.v.