vermaard Talmoedist (Moravië 1660 - Lemberg 1718), die door zijn vele reizen en studiën o.a. in de Balkan gezag genoot zowel onder de Midden-Europese als onder de Oriëntaalse (Sefardische d.i. oorspronkelijk-Pyrenese) Joden. Dit weerspiegelt zich in de bijnaam, waaronder hij bekend is, Chacham Tsewi, met de Oriëntaalse titel Chacham.
In 1705, tijdens zijn rabbinaat in Altona, neemt hij David Niëto, den Sefardischen rabbijn te Londen, in bescherming tegen de beschuldiging van Spinozistische ketterij. In 1710 wordt hij benoemd tot Opperrabbijn van de Duitse gemeente te Amsterdam, één der zeer weinige Talmoedische autoriteiten van formaat, die deze post hebben bezet. Tussen het bestuur der gemeente en den opperrabbijn ontstaat twist over de duur van deze benoeming, waarbij het bestuur der Portugese gemeente voor Aschkenazi partij kiest. In 1713 komt de sabbatiaanse avonturier Nechemja Chajjon naar Amsterdam. Over de verbreiding van Chajjon’s geschriften raadpleegt het bestuur der Portugese gemeente den Duitsen opperrabbijn Aschkenazi, die een vernietigend oordeel velt. Dit prikkelt den Portugesen opperrabbijn Ayllon, die een felle campagne van de Portugese gemeente en zelfs maatregelen van de Amsterdamse vroedschap tegen Aschkenazi ontketent.
In de geruchtmakende strijd spelen vele nevenmotieven mee. Aschkenazi vertoont de volle onbuigzaamheid van zijn karakter en weigert iedere inmenging van Hollandse of Hollands-Joodse regentenmentaliteit in zijn onaantastbare rabbinale beslissing. In 1714 ziet hij zich gedwongen Amsterdam te verlaten.Lit.: D. M. Sluys, Beelden uit het leven der Hoogduitsch-Joodsche Gemeente te Amsterdam in het begin der 18e eeuw, De Vrijdagavond I 1924/25; Idem. in H. Brugmans en A. Frank, Geschiedenis der Joden in Nederland I (Amsterdam 1940).