(enkelv. Targui), een Berbervolk in de Sahara ten O. van de o-meridiaan tussen het Atlasgebergte, de Nigerbocht en Fezzan.
Ze wonen in 4 groepen: in Ahaggar of Hoggar, in Adsjer, in Aïr en in het Z.W. tot de Niger. Hun oostelijke buren (en vijanden) zijn de Tibboes. De naam Toeareg gebruiken ze zelf nooit; ze noemen zich Amosjar, meerv. Imosjar. Vooral in het Z. zijn de Toeareg vermengd met negers, de adel het minst. De kleding bestaat uit een tobe, een beenbedekking en een litham of sluier, waarmee mond en neus bedekt worden. De edelen dragen een met indigo geverfde litham, de horigen (Amrhad, meerv. Imrhad) een witte.
De leefwijze hangt samen met het physische milieu. Door opwellend water kan in de oasen landbouw worden beoefend, daarbuiten is men aangewezen op nomadische veeteelt, en dan nog vnl. in de wadi’s, rivierbeddingen, die alleen na een zeldzame hevige stortbui veel water voeren en verder nagenoeg droog liggen. De edelen hebben heel lang de landbouw aan de horigen overgelaten. Zij zelf deden aan veeteelt, aan karavaanhandel, waarbij negerslaven een gewild artikel waren, en roof. Ook hieven zij schatting van karavanen tegen waarborg van een veilige doortocht. De horigen waren hun een deel van de oogst schuldig.
De onderdrukking van de slavenhandel door de Franse bezetters en de algemene achteruitgang van de karavaanhandel door de aanleg van spoorwegen uit Senegal naar de Soedan hebben het bestaan van de nomadiserende Toeareg ondermijnd. Sommigen zijn als kameelrijders (meharisten) in Franse dienst getreden en beletten de roverijen, waarmee zij zich vroeger zelf bezighielden. Anderen zijn noodgedwongen tot de landbouw overgegaan; in Aïr werken ze harder dan de horigen vroeger. De Fransen bevorderen de landbouw door het boren van putten, maar de watervoorraad is uiteraard zeer beperkt. De Toeareg zijn Islamieten, maar behalve de maraboes zijn ze slap in het nakomen van de Moslimplichten. In tegenstelling met andere Islamietische volken neemt de vrouw bij de Toeareg een hoge positie in. Ze ontvangt als kind onderwijs, laat zich geen ongewenste echtgenoot opdringen, en houdt na haar huwelijk haar vermogen. Van polygynie wil zij niet weten, al staat de Koran die toe. Er zijn sporen van moederrecht bij opvolging en erfenis.
De Toeareg hebben een gemeenschappelijke taal, temajagh genaamd, en schrift, het tifinagh (Berberschrift) dat op het Numidische of Oudlibyse schrift teruggaat, met ca 50 tekens, doch dat bij de meeste stammen door het Arabisch schrift is vervangen.
Lit.: H. Duveyrier, Les Touareg du Nord (Paris 1864); M. Benhazera, Six mois chez les Touareg du Ahaggar (Alger 1908); M. Abadie, La colonie du Niger (1927). Voorts F. R. Rodd, People of the Veil (London 1926); H. Foley, Mœurs et médecine des Touareg de l’Ahaggar (Alger 1930); H. Lhote, Les T. du Hoggar (Paris 1944) ; Idem, Dans les campements touaregs (Paris 1947); G. Kilian, L’art des Touareg, in: La Renaissance (1941); P. Ch. de Foucauld, Dictionnaire t.-français, dialecte d’Ahaggar, 4 dln (1951-’52).