Nederlands rechtsgeleerde (Amsterdam 28 Apr. 1838 - ’s-Gravenhage 29 Juli 1913), studeerde aan het Athenaeum Illustre van zijn geboortestad en verwierf in 1858 het eregoud der Leidse hogeschool met zijn verhandeling: Over het staathuishoudkundig begrip van waarde. Hij promoveerde te Leiden in 1860 in de rechten op een dissertatie: Geschiedenis der beginselen van het Ned. Staatsregt omtrent het bestuur der buitenlandsche betrekkingen. Reeds in laatstgenoemd jaar werd hij lid van de commissie tot afschaffing van de Rijntol, en schreef hij: Iets over den Rijntol (1860) en De kluisters van Rhenus (in De Gids, 1861).
Van 1888-1895 was hij Rijnvaartcommissaris voor Nederland. In Mei 1862 werd hij benoemd tot hoogleraar in het hedendaagse recht aan het Athenaeum te Amsterdam, en hield zijn oratie over Handelsregt en Handelsbedrijf. Intussen had hij zich ook als advocaat gevestigd. Bij de verheffing van het Athenaeum tot Universiteit in 1877 werd hij met het oog op zijn praktijk, tot buitengewoon hoogleraar benoemd, en wel voor handelsrecht en internationaal recht. Sedert 1862 nam hij ijverig deel aan internationale congressen op het gebied van het internationale recht, en stichtte met Rolin Jacquemyns en John Westlake in 1868 de Revue de droit international et de législation comparée. Ook behoorde hij in 1873 tott de grondleggers van het Institut de droit international. In 1875 werd hij adviseur bij het departement van Buitenlandse Zaken, in 1893 lid van de Raad van State. De 21ste Oct. gaf hij zijn afscheidscollege, getiteld: „Toen en Nu”, waarin hij zijn 31-jarige werkzaamheid als hoogleraar besprak. Hij was sinds 1870 lid en sinds 1898 voorzitter der staatscommissie voor het internationale privaatrecht. De grote verdienste van Asser ligt vooral in hetgeen hij als onderhandelaar, die de verzoenende formule wist te vinden, gedaan heeft voor de internationale regeling bij verdrag van het internationaal privaatrecht.Op uitnodiging van de Nederlandse regering kwam onder voorzitterschap van Asser in 1892 de eerste Haagse conferentie bijeen i.z. regeling van het internationaal privaatrecht, welke in 1894, 1900 en 1904 door andere gevolgd is. Zij hebben geleid tot de vaststelling van verschillende tractaten op het gebied van het internationaal privaatrecht. Van de Wisselconferenties van 1910 en 1912 was hij voorzitter. In 1911 kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede en werd hij lid van het Hof van Arbitrage.
Door zijn ongemene vlugheid van geest en zijn rijke kennis muntte Asser uit in het leiden van internationale conferenties over netelige vraagstukken. Hij heeft aan de Nederlandse rechtswetenschap in het buitenland groot aanzien verleend.
Bibl.: Schets van het Nederlandsch handelsrecht (1873; vele malen herdrukt); Schets van het internationaal privaatrecht (1880); Studiën op het gebied van recht en staat (1858-1888); Het privaatrecht der binnenvaart volgens de Duitsche Rijkswet van 15 Juni 1895 toegelicht (1895); La codification du droit international privé. I. La convention de La Haye du 14 nov. 1896 relative à la procédure civile (1901).
Lit.: C. van Vollenhoven, Tobias Asser (in de Jaarboeken der Koninklijke Akademie, 1914); Gedenkboek v. h. Athenaeum en de Univ. v. Amsterdam (1932), blz. 541.