Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tijger

betekenis & definitie

(Panthera tigris) is de naam van een groot roofdier uit de familie der Katachtigen (Felidae) met verticale zwarte strepen over de oranjebruine huid. De snorharen zijn wit, evenals de buikzijde.

De talrijke ondersoorten verschillen in de tint van het kleurpatroon, dikte van de vacht en schedelvorm. Bij de noordelijke vorm is de vacht, vooral ’s winters, zacht, wollig en zeer dik, terwijl het haar van de tropische vorm glad en zeer kort is. Tijgers komen voor in Azië, ten Z. van de Kaukasus, de Kaspische Zee, het Balkasj-meer en de zuidelijke grens van Siberië en op de eilanden Singapore, Sumatra. Java en Bali (niet op Ceylon). Het dier ontbreekt op de hoge plateau’s van Midden-Azië, maar wordt nog wel op hoogten van 2000 m gevonden. In verschillende streken (o.a. op Java) is een sterke achteruitgang waar te nemen.Na de Mandsjoetijger (lichaamslengte ca 3 m, staart ca 1 m, gewicht ruim 200 kg) is de Bengaalse tijger, met zijn grote witte bakkebaarden, een der grootste (2 m lang, staart 80-95 cm). De tijgers van Sumatra, Java en Bali (rassen, die in grootte en schedelvorm verschillen) zijn, evenals die van Achter-Indië, kleiner en dichter gestreept.

De tijger houdt zich bij voorkeur op langs rivieroevers met riet en in de jungle met veel bamboe en alang-alang, waarin hij vaste paden volgt. De tijger is een nachtdier, dat eenzelvig leeft, behalve in de paartijd, die niet aan een bepaalde tijd gebonden is. In de paartijd laten de dieren meer dan anders een langgerekt, dof gebrul horen. De 2-3 (6) jongen worden na een draagtijd van 105-109 dagen geboren. De levensduur kan 17 jaar bedragen. Het voedsel bestaat uit o.a. herten, antilopen, zwijnen, apen enz.

De sabeltijgers (Machairodontinae) waren grote, zwaargebouwde katachtige roofdieren, die aan het einde van het Tertiair (vnl. Plioceen) en in het Pleistoceen van Midden-Europa en Azië (Machairodus) en Amerika leefden. De pleistocene Amerikaanse soorten behoren tot het geslacht Smilodon. Zij kwamen in lichaamsbouw en afmetingen veel overeen met de recente tijgers, maar hadden een korte staart en brede poten. Hun belangrijkste kenmerk vormden de buitengewoon grote hoektanden in de bovenkaak, die soms bijna 20 cm lang waren en ver naar beneden uit de bek staken. Deze tanden waren niet rond, maar hadden een scherpe en zelfs gekerfde voor- en achterkant.

DR A. SCHEYGROND

Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig - Wien 1915); R. I. Pocock, Tigers (Journ. Bombay Nat. Hist. Soc., 33, 1929); R. G. Burton, The Book of the Tiger (London 1933); B. Berg, Tiger und Mensch (Berlin 1934); A. Hoogerwerf, Uit het leven van den gevreesden „gestreepte” (Trop. Nat., 28, 1939); F. Harper, Extinct and Vanishing Mammals of the Old World (New York 1945); W. D. Matthew, The Phylogeny of the Felidae (Bull. Am. Mus. Nat. Hist., 28, 1910); H. F. Osborn, The Age of Mammals (New York 1910); W. B. Scott, A History of the Land Mammals of the Western Hemisphere (New York 1937).

< >