Engels dichter (Londen 26 Dec. 1716 - Cambridge 30 Juli 1771), studeerde te Cambridge, bezocht Frankrijk en Italië met Horace Walpole en vestigde zich in 1741 weer te Cambridge, waar hij de klassieke letteren bleef bestuderen en zich vormde tot de geleerdste Engelse kenner van het Grieks tussen Bentley en Porson. Hij las daarnaast ook Oudnoors, Welsh en Oudengels.
In 1768 werd hij aldaar hoogleraar in de geschiedenis en moderne talen, maar gaf nooit college. Gray werd beroemd door zijn Elegy Written in a Country Churchyard( 1750), een prachtig voorbeeld van kerkhofpoëzie. Door zijn romantische melancholie was hij een voorloper der Romantiek, alsook door de stof van sommige van zijn gedichten: Scandinavische en Keltische bronnen ( The Descent of Odin, The Fatal Sisters) en mede door zijn gevoel voor de schoonheid van de natuur, ook van het berglandschap. Tussen 1750 en 1757 verschenen zijn Pindaric Odes w.o. The Bard en The Progress of Poesy. Hij was een fijn kenner van muziek, schilder- en bouwkunst en zijn onderhoudende en terecht beroemde brieven getuigen van een brede, zeer zelfstandig critisch verwerkte, belezenheid in de gehele Europese literatuur.
Zijn werk mag weinig omvangrijk zijn en zijn poëtische horizon vrij eng, zijn dichterlijk technisch niveau is ononderbroken hoog en weinig dichters hebben met een zo geringe productie en met zo weinig ambitie een zo grote roem en invloed bereikt.Bibl.: Uitg.: The Works of Th. G. with Memoirs by William Mason, ed. T. J.
Mathias, 2 dln (1814); Gray’s English Poems ed. D. C. Tovey (1898); Correspondence of Th.
G. ed. by P. Toynbee and L. Whibley, 3 dln (Oxford 1935).
Lit.: Mathew Arnold- in Essays in Criticism (1888); E. Gosse, Life of Th. G. (1889); D. C.
Tovey, Gr. and his Friends (1890); G. S. Northup, A Bibl. of Th. G. (New Haven 1917); R.
Martin, Essai sur Th. G. (1935); Idem, Chronologie de la vie et des oeuvres de Th. G. (1935); David Cecil, Two Quiet Lives (London 1948).