Nederlands staatsman (Amsterdam 20 Juli 1852 - Utrecht 12 Juni 1932), promoveerde te Leiden in 1876 in de rechten op proefschrift Over huwelijken van Nederlanders buitenslands en vestigde zich als advocaat te Amsterdam. Hoewel hij van conservatieven huize (zijn vader was minister J.
Heemskerk Az.) en als student liberaal was, sloot hij zich aan bij de antirevolutionnairen, die hem in 1888 naar de Tweede Kamer afvaardigden. Hij was raadslid (1889-95, 1900-08) en wethouder (1901-08) van Amsterdam. In de veelbewogen jaren der Anti-Revolutionaire Partij bleef hij Kuyper tegenover Lohman trouw; in 1908 nam hij, na de val van het kabinet De Meester, de kabinetsformatie op zich. Hij bleef minister van Binnenlandse Zaken tot 1913, toen zijn ministerie door het kabinet Cort van der Linden vervangen werd. In hetzelfde jaar werd Heemskerk lid van de Raad van State. Sedertdien heeft hij nog als minister van Justitie deel uitgemaakt van het eerste en tweede kabinet Ruys de Beerenbrouck (1918-1925).
Ten slotte werd hij in 1926 tot minister van Staat benoemd. Heemskerk hield tot zijn dood zitting in de Tweede Kamer. De hervorming van het gevangeniswezen is een der voornaamste dingen, die hij doorgezet heeft. Sedert 1897 was hij lid van de Staatscommissie tot bevordering der codificatie van het internationaal privaatrecht.Bibl.: Het wetboek van strafrecht in doorloopende aanteekening verklaard (met medewerking van K. Hazelhoff en B. J. Polenaar, 2 dln, 1881-1890); De correspondentie over het ontslag van Jhr. Mr A. F. de Savornin Lohman als hoogleraar aan de Vrije Universiteit aangevuld (1896); met anderen: Leerdwang. Rapport, aangeboden aan de Vereeniging voor christelijk-nationaal schoolonderwijs (1898).
Lit.: P. A. Diepenhorst, Mr. Th. H., de Christen-staatsman (Zwolle 1932).