(Thomas), Nederlands Keltoloog (Amsterdam 27 Juni igoi Scheveningen(P) gefusilleerd kort voor of op 27 Febr. 1945), studeerde te Leiden, Amsterdam, Aberystwyth (Wales) en Utrecht. Hij promoveerde te Utrecht in 1927 (promotor A.
G. van Hamel). In 1928 werd hij benoemd tot assistent aan de Bibliotheek van het Vredespaleis, in 1931 tot hoofdassistent en in 1934 kreeg hij de persoonlijke titel van tweede conservator (hij stond aan het hoofd van de catalogiseerdienst). In 1931 werd hij toegelaten als privaatdocent in de Keltische filologie aan de Universiteit van Amsterdam. DR A.
M. E. DRAAKBibl.: Recherches sur la Poésie de Dafydd ab Gwilym, diss. (1927); Een Kymrisch gedicht op den moord op Prins Willem I (Amst. 1930, Meded. Kon. Ak. v. Wet., afd.
Lettk., dl 70, B, nr 6); Primitieve Keltistiek in de Nederlanden, openbare les (’s-Gravenh. 1931): Lucas de Heere, Beschrijving der Britsche Eilanden, uitg. met inl., aant. en glossarium (Antw., 1937, met Maartje Draak). Verder schreef hij een reeks artikelen die in het bijzonder onderwerpen van geschiedkundige en culturele aanraking tussen Nederland en Wales behandelen. Nog ongedrukt bleven: De literatuur van Wales en een studie plus tekstuitgaaf van een Bretons mysteriespel.
