letterlijk snelmeten, is een methode voor het gelijktijdig bepalen van de onderlinge ligging van terreinpunten in horizontale en in verticale zin, ten einde een kaart te vervaardigen, waarop de hoogten zijn aangegeven door middel van hoogtelijnen. Hoogtelijnen zijn meetkundige plaatsen van punten, die eenzelfde hoogte hebben.
De meting wordt gewoonlijk uitgevoerd met een tachymeter-theodoliet, d.i. een theodoliet waarvan de kijker is uitgevoerd als dradenafstandmeter.Het instrument wordt achtereenvolgens opgesteld op een aantal standplaatsen, vanwaar uit een zo groot mogelijk deel van het terrein kan worden overzien. Op elk van deze standplaatsen worden de horizontale en verticale richtingen en de afstanden gemeten naar een voldoende aantal markante terreinpunten. De positie der standplaatsen zelf wordt bepaald door deze punten te verenigen tot een veelhoek of soms een driehoeksnet. In het eerste geval wordt de veelhoeksmeting bij voorkeur terzelfder tijd als de terreinmeting uitgevoerd met hetzelfde instrument. Ten kantore worden de horizontale coördinaten, de hoogten der standplaatsen en de hoogten der gemeten terreinpunten berekend. Daarna worden op grond van de horizontale coördinaten de standplaatsen gekaarteerd op een blad papier en vanuit elk der standplaatsen met behulp van de gemeten horizontale richtingen en afstanden de positie van de terreinpunten aangegeven met bijschrijving van hun hoogten. Door interpolatie daartussen en mede aan de hand van terreinschetsen worden hoogtelijnen, aangevende ronde hoogtewaarden (bijv. 5,10,15 enz. meter) getekend. Een tachymetrische methode, waarbij de kaart in het terrein wordt vervaardigd, is de planchetmeting. In plaats van een tachymetertheodoliet wordt een vizierliniaal gebruikt, d.i. een liniaal, voorzien van een in verticale zin draaibare en als dradenafstandmeter uitgevoerde kijker. Deze wordt geplaatst op een tekenbord (planchet) op statief. Als de kijker is gericht op een terreinpunt, wordt deze richting met potlood langs de lineaal getrokken op een blad papier, dat op het planchet is bevestigd. Door langs deze lijn de gemeten afstand op een bepaalde schaal uit te zetten, wordt de positie van het terreinpunt in de kaart gevonden. Evenals bij de vorige methode worden de hoogtelijnen getekend door interpolatie tussen de bijgeschreven hoogten. De planchetmethode heeft echter het voordeel, dat de landmeter al kaarterende het terrein kan waarnemen, zodat slechts een betrekkelijk gering aantal terreinpunten behoeft te worden gemeten.
PROF. IR R. ROELOFS.