Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Symphonie

betekenis & definitie

is een sonate voor orkest. Het woord „symphonie” heeft vele betekenissen gehad voor het de huidige betekenis kreeg.

Voor de Grieken was symphonia een consonant, terwijl zij in verschillende tijden bepaalde instrumenten zo noemden. De Romeinen gebruikten het woord voor een harmonisch samengaan van instrumenten en zangstemmen. In de 14de eeuw vindt men het als titel gebruikt voor meerstemmige instrumentale muziek. In de 16de eeuw werden met symphoniae zowel koorwerken als solozangen met instrumentale begeleiding aangeduid (Schütz, Gabrieli). Bij het ontstaan van de opera na 1600 werden instrumentale inleidingen en tussenspelen sinfonia genoemd. Men vindt het bij Peri’s Euridice, bij Monteverdi’s Orfeo en sedertdien in talloze vocale composities, niet alleen opera’s, maar ook oratoria, cantates en missen. De driedeligheid, die reeds bij Peri te vinden is, wordt door de componisten der Napolitaanse operaschool uitgewerkt tot een typerend vormschema Allegro-Andante-Allegro, waarbij deze delen de detailstructuur kregen van de laatste drie delen van de sonata da chiesa (z muziek, vormleer). Bij de opbloei van de instrumentale concerten in de eerste helft van de 18de eeuw ontstond er behoefte aan zelfstandige orkestwerken. Behalve suites werden sinfonia-inleidingen van opera’s uitgevoerd en deze waren weldra zo geliefd, dat men sinfonia’s speciaal voor de concertzaal ging schrijven, waarin G. B. Sammartini voorging. De voorbereider van de klassieke symphonie was J. Stamitz, de voornaamste figuur van de Mannheimse School. Hij schreef het eerste deel van de Symphonie in sonatevorm en voerde als derde en laatste deel het menuet in.Van niet minder betekenis voor het ontstaan van de klassieke Symphonie was, dat hij overging; naar de homophone stijl, het zgn. „zingend Allegro” toepaste, de bij groter orkestbezetting wat logge basso continuo verving door een lichtere baspartij, een expressieve overgangsdynamiek invoerde, mede mogelijk gemaakt door een strenge orkestdiscipline, en ten slotte ook, dat hij een stereotiepe orkestsamenstelling koos, die het klankbeeld van de Symphonie zou beïnvloeden. Bij deze ontwikkeling speelden ook tijdgenoten als K. Ph. E. Bach, J. C. Bach en G. M. Monn een rol. Haydn breidde het aantal delen van de Symphonie uit tot 4, nl. een snel eerste deel in sonatevorm, een langzaam deel in liedvorm, een menuet met trio en een laatste deel meest in rondovorm. Bovendien liet Haydn vaak een langzame inleiding aan het eerste deel voorafgaan. Men mag hierin een invloed zien van de zgn. Franse ouverture, die (in tegenstelling met de reeds genoemde Italiaanse sinfonia) bestond uit een indeling langzaam - snel - langzaam. De symphonieën van Haydn werden tot 1800 nog in Engeland ouvertures genoemd. Bij Haydn verdween de continuo-partij en daarmee het clavecimbel uit het orkest. Beethoven heeft vorm en inhoud van de Symphonie uitgebreid. De doorwerkingen in de sonatevorm van het eerste deel werden groter, de coda’s groeiden uit tot tweede doorwerkingen, het menuet werd vervangen door het scherzo, het aantal delen werd soms uitgebreid en in de negende paste Beethoven koor en solisten in de Symphonie toe. Bovendien werd de Symphonie voor hem tot een document van subjectieve belijdenis. De romantiek inspireerde tot programmatische symphonieën zoals Spohr’s Irdisches und Göttliches im Menschenleben, Berlioz’ Symphonie Fantastique, R. Strauss’ Sinfonia domestica.

Het ligt voor de hand, dat de symphonievorm niet altijd in overeenstemming was te brengen met de programmatische inhoud. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van een nieuwe vorm: de „sinfonische Dichtung’. Liszt was de eerste, die deze naam gebruikte en vond daarin talrijke navolgers tot de tegenwoordige tijd toe. De meest befaamde componist van sinfonische Dichtungen is R. Strauss: ook Smetana, Tschaikowsky, Franck, Saint-Saëns, Wagenaar, Respighi, Sibelius, Honegger schreven bekende werken in dit genre. De sinfonische Dichtung heeft de Symphonie geenszins verdrongen, Brahms, Franck en Bruckner gaven in dit opzicht de fakkel door naar de 20ste eeuw. Bruckner breidde de symphonische vorm in de tijd uit, formeel door het zelfstandig maken van een derde thema en het vervangen van thema’s door themagroepen. Franck paste de door Liszt gedemonstreerde techniek van ontwikkeling der thema’s uit een of twee motieven toe op de Symphonie, hetgeen in de 20ste eeuw vrij algemeen werd overgenomen. Mahler betrok in navolging van Beethoven’s negende de vocale elementen weer in de Symphonie, ook in zijn neiging tot het geven van een — zij het meer programmatisch gepreciseerde — belijdenis grijpt hij op Beethoven terug, terwijl hij de vormen van Bruckner gebruikt. In de 20ste eeuw valt er een neiging te bespeuren om de Symphonie tot een absolute muziek van minder monumentale afmetingen terug te brengen. In dit opzicht is het meer voorkomen van de sinfonietta (d.i. kleine Symphonie) kenmerkend.

Een enkele maal worden obligate instrumenten in de Symphonie toegepast. Meestal ligt de nadruk dan ondanks het symphonische formaat op de solistische partij of partijen en spreekt men van concert, zoals bij Brahms’ concerten voor viool, voor piano en voor viool en cello. Blijven de soli inderdaad niet meer dan obligate partijen, dan spreekt men van „Symphonie concertante”, zoals er bijv. van Mozart bekend zijn (voor het vormschema van de Symphonie z muziek, vormleer).

Lit.: K. Nef, Gesch. der Sinf. und der Suite( 1921); H. Kretschmar, Führer durch den Konzertsaal Bd I (1927); M. Brenet, Hist, de la Symphonie (1882); S. Bagge, Die Sinfonie in ihrer hist. Entwicklung (1884); H. Riemann, Die Mannheimer Schule, Denkmäler der Tonkunst in Bayern (1903).

< >