een middeleeuws literair genre, dat aanvankelijk in het Latijn en vervolgens in de volkstalen veelvuldig is beoefend. Men gebruikte deze vorm om het pro en contra van een zaak in het volle licht te kunnen stellen.
Daartoe liet men twee partijen elkaar zo lang met argumenten te lijf gaan, totdat een van beide zweeg. Was dat niet mogelijk, dan trad, zodra de partijen het hunne hadden gezegd, een derde op als determinant, arbiter of iudex om een beslissing of samenvatting te geven. Een strijdgedicht in optima forma bestond uit een inleiding en een slot van elk zeven strofen als omraming van het eigenlijke debat, dat over 40 strofen was verdeeld met dien verstande, dat de partijen van strofe 8 t/m 15 telkens één en van strofe 16 t/m 47 telkens twee strofen kregen toegewezen.Volgens Walther zou het strijdgedicht teruggaan op de klassieken, met name op het antieke drama. De fabel en de ecloge zouden de sprekendste voorbeelden zijn van samenhang tussen de Oudheid en de Middeleeuwen. Slechts voor bepaalde (Christelijke!) onderwerpen ware bijbels-Christelijke invloed te aanvaarden. Wij kennen echter ook strijdgedichten op typisch autochthoon-volksaardige onderwerpen (zomer en winter, vasten en vastenavond, wijn en bier, enz.) en de opvatting van het genre, inz. in dramavorm, als gecultiveerd volksgoed, verdient stellig even ernstig overwogen te worden. Het strijdgedicht beleefde zijn hoogste bloei in de 12de eeuw, de eeuw van de school, en zijn opkomst kan niet worden losgedacht van de gehele toenmalige bedrijvigheid der scholares, inz. van de geliefde disputatie. Door bemiddeling van de school kwam het volk met de „geleerde” cultuur in aanraking en kreeg het zijn kans èn tot beïnvloeding met eigen bezit aan stoffen en motieven èn tot zelfstandige beoefening van het genre.
De betekenis van het strijdgedicht is enorm geweest. Het heeft het aanzijn geschonken — mede onder schools- en literair-juridische invloed — aan een gehele proces-literatuur, geestelijk (Satansproces, Dispuut der Deugden) en wereldlijk (Venusprocessen). Ja, alle in dialoogvorm gestelde epiek en lyriek (inz. de casuïstische) van de late Middeleeuwen en tot ver in de Nieuwe Tijd verraden in meerdere of mindere mate de invloed van het strijdgedicht.
DR J. J. MAK
Lit.: H. Walther, Das Streitgedicht i. d. latein. Lit. d. Mittelalters (München 1920), waar ook ongeveer voll. de oudere lit.; E. Klibansky, Gerichtsszene und Prozessform (Berlin 1925); G. Bebermeyer, in: Merker-Stammler, Reallexikon 3 (1929) S.310 ff.; St. Axters O.P., in: Ons Geest. Erf, 1943, I, bl. 31 e.v.; J. J. Mak, Het proces in de hemel als strijdgedicht, in: Tijdschr. v. Ned. Taal- en Lett. 65 (1948) bl. 241 e.v.