is een praehistorisch monument uit de jonge steentijd en de oude bronstijd in Engeland, ca 13 km ten N. van Salisbury. Het is slechts ten dele bewaard; nu zijn nog te zien een ring van dertig stenen pijlers, ongeveer 4 m hoog, die door dekstenen met elkander verbonden zijn.
Daarbinnen staat een tweede steenring, die oorspronkelijk bestaan heeft uit ca 50 kleine, rechtopstaande blokken, verder is er een hoefijzervormige kring van 5 geweldige trilithen en daarbinnen een tweede hoefijzer van kleine steenblokken, die een zgn. altaarsteen omsluiten. Om de gehele inrichting ligt een gracht, waarvan de middellijn 114 m is. Niet ver van dit monument ligt de Cursus, een gelijksoortige aanleg over een lengte van 2,7 km en met een breedte van 106 m. De voor dit monument gebruikte stenen bestaan, behalve uit de ter plaatse aanwezige zandsteen, uit diabaas en rhyoliet, afkomstig uit de Prescelly Mountains in Zuid-Wales, op een afstand van 300 km (z ook Groot-Brittannië, Bouwkunst).Men heeft lang in twijfel verkeerd over de betekenis van dit monument; indien men van de altaarsteen ziet in de richting van de opening van het hoefijzer naar de plaats, waar de gracht door een ingangsweg doorbroken wordt, dan treft men aan de hemel het punt, waar bij het zomersolstitium de zon opgaat. De lange Cursus heeft men als renbaan geïnterpreteerd en aan het geheel de betekenis toegekend van een heiligdom voor de zonnecultus. Intussen staat dit monument geenszins alleen; er is een dergelijke, zij het ook veel minder grootse aanleg te Crichie in Aberdeenshire, die in het midden een graf bevat. Naast de Stonehenges bestaan verder ook Woodhenges, die rechtstreeks vergeleken kunnen worden met de palissadeheuvels, die in Nederland gevonden worden en ook graven waren uit de bronstijd (z palissadegraven). Van belang is de door Van Giffen onderzochte Biesterveldheuvel bij Weper (Friesland), die uit de oudere bronstijd stamt; hier vond hij twee houtpalissaden van zware balken aan de buitenrand van de heuvel, waarbinnen een derde palissade van kleine paaltjes gemaakt was; deze laatste is echter aan de westzijde onderbroken en uit de vorm van de buitenpalissaden blijkt, dat dit gedeelte oorspronkelijk niet afgesloten was en dus de gehele aanleg hoefijzervormig was.
Lit.: W. M. Flinders Petrie, Stonehenge (1880); E. H. Stone, The Stones of Stonehenge (1924); A. E. van Giffen, Die Bauart der Einzelgräber (Mannus-Bibliothek, no 44, 1930); R. H. Gunnington, S. and its Date (London 1935, dateert S. in de Ijzertijd, 4de of 5de eeuw v. Chr., Keltisch monument). Verslagen der opgravingen in: Antiquaries Journal I-VI, VIII (i92i-28) en Antiquity III (1929).