Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BRONSTIJD

betekenis & definitie

(1, archaeologie). In de geschiedenis der mensheid kan men, in de verschillende landen op een zeer verschillend tijdstip, een periode onderscheiden, waarin voor de snijdende werktuigen in plaats van steen, het gewone materiaal gedurende het Neolithicum, regelmatig metaal in gebruik kwam.

Eerst leerde men koper bewerken, dat naast de steen voor werktuigen werd gebezigd (men spreekt van Chalcolithicum). Of men aan een Koper tijd als eerste metaaltijd mag denken, is twijfelachtig. Een waarlijke metaalcultuur is eerst ontstaan na de uitvinding van het brons, gedurende de Bronstijd. In Mesopotamië en Egypte begint de Bronstijd tegen het einde van het vierde millennium, in Griekenland in de tweede helft van het derde millennium, in Midden-Europa volgens de laatste onderzoekingen omstreeks 1900 v.

Chr., in andere gebieden, als in Centraal-Azië, nog later. Sommige zeer afgelegen streken bezaten tot voor kort nog geen werkelijke metaalcultuur. Het begin van de volgende periode, de Ijzertijd, kan men op omstreeks 1200 v. Chr. bepalen.

Deze datum geldt echter alleen voor Egypte, Voor-Azië en Griekenland. — De Kretenzisch-Mykeense periode behoort dus tot de Bronstijd. In Midden-Europa is de Ijzertijd eerst omstreeks 700 v. Chr. aangebroken. Wij zullen ons in het volgende tot de eigenlijke praehistorische Bronstijd, vnl. in Europa, beperken.Het is opmerkelijk, dat in enkele delen van Europa, als in Zuid-Scandinavië en in Hongarije, de overblijfselen uit de Bronstijd bijzonder talrijk zijn en opvallend door een grote rijkdom van vormen en ornamenten. Elders, als in Nederland, trekken de vondsten zo weinig de aandacht, dat men wel eens aan het bestaan van een Bronstijd heeft getwijfeld. Deze opvatting is evenwel zonder twijfel niet juist. Door het nauwkeurig waarnemen van de verschijnselen en door een betere doorwerking van het materiaal kan men thans ook het in Nederland gevondene aansluiten bij de overblijfselen van de Bronstijd in andere streken.

Men pleegt deze periode, naar het voorbeeld van de Zweedse onderzoeker Montelius, te verdelen in zes perioden. Deze indeling berust op de volgende overwegingen. Eerst heeft Montelius de verschillende vormen van bijlen, zwaarden, dolken en andere voorwerpen met elkander vergeleken en vastgesteld, hoe de ene vorm zich uit de andere heeft ontwikkeld. Door de vondsten in graven en depots (plaatsen waar voorwerpen van onderscheiden aard te zamen zijn verborgen) kan men vaststellen, welke vormen van verschillende gebruiksvoorwerpen tegelijk voorkomen.

Montelius heeft op die wijze zes groepen kunnen vaststellen en aangenomen, dat deze groepen ook als vertegenwoordigsters van zes perioden van de Bronstijd kunnen worden beschouwd; de laatste van deze perioden vormt de overgang naar de Ijzertijd en kan met evenveel recht tot het begin van deze laatste vorm van beschaving worden gerekend. Voor elke van deze perioden meende Montelius een tijdsduur van 150-200 jaar te mogen aannemen. Het vaststellen van een werkelijke datering was mogelijk, wanneer een overeenkomst kon worden aangetoond tussen voorwerpen uit de Bronstijd en voorwerpen uit landen, waarvan wij de geschiedenis nauwkeurig kennen. Vrijwel algemeen heeft men het systeem van Montelius aanvaard, ondanks systemen die anderen, als Sophus Müller, hebben opgesteld en de geheel afwijzende houding, die sommige geleerden tegenover dit systeem hebben aangenomen.

Houdt men echter vast aan de periode-indeling van Montelius, dan bezigt men deze indeling meer als een poging om de ontwikkeling der cultuur duidelijk te maken, niet zozeer voor het vaststellen der chronologie. In hoofdzaak dezelfde methode als Montelius volgend, heeft men het begin van de Bronstijd in Midden-Europa, zoals wij boven reeds mededeelden, op omstreeks 1900 v. Chr. kunnen vaststellen met hulp van een schatvondst te Byblos in Syrië uit de tijd van de 12de dynastie in Egypte.

De oudste vormen van bronscultuur, die men in Europa kent, worden aangetroffen in een gebied, dat zijn centrum heeft in Bohemen en Moravië — men noemt deze cultuur naar Aunjetitz — en in het Britse eiland. In deze beide gebieden is de bronscultuur ontstaan onder de invloed van de uit Spanje stammende cultuur der klokbekers, die reeds het bewerken van metaal kende. Van beide gebieden uit heeft de cultuur zich tijdens de Vroege Bronstijd verbreid. Deze periode kan men van ca 1900-1600 of 1500 v.

Chr. dateren. Gedurende het volgende tijdperk, dat men de Middelste of Hoge Bronstijd kan noemen, van ca 1550-1100 v. Chr., had de bronscultuur haar centrum in Hongarije. Daar worden de rijkste vondsten, met de fraaiste vormen en de uitvoerigste decoratie, aangetroffen.

De decoratie bewijst, dat deze cultuur onder de invloed stond van de Mykeense in Griekenland. Het is duidelijk, dat zij van deze laatste afstamt, al heeft zij ook een eigen karakter ontwikkeld. In Noord-Duitsland en in Zuid-Scandinavië vindt men in deze periode eveneens een hoogstaande bronscultuur, die op haar beurt van de Hongaarse afhankelijk is. Ook in Noord-Italië bespeurt men duidelijk de invloed van dit belangrijke centrum.

In Italië vertoont de cultuur gedurende de Oudste Bronstijd een grote overeenkomst met de vondsten, die men tot de beschaving van Aunjetitz kan rekenen; vermoedelijk is zij onder de invloed van deze laatste beschaving ontstaan. De cultuur van de Hoge Bronstijd in de paaldorpen aan de meren in Noord-Italië en de daarvan wel te onderscheiden beschaving in de Terramaren in het Z. der Po-vlakte stond zonder twijfel onder de invloed van Midden-Europa. Iets meer leert ons de ceramiek, die in de Terramaren wordt gevonden; deze laatste moet, met haar karakteristieke versiering van bulten en inkervingen, vormen, die in Italië geen voorlopers hebben, uit een gebied zijn medegebracht, dat zijn centrum heeft in Hongarije ten O. van de Donau, en wel tegen het einde van de Vroege Bronstijd. De cultuur van de paaldorpen vertoont daarentegen betrekkingen met Zuid-Duitsland.

Ook gedurende de Hoge Bronstijd vindt men in Italië nauwe betrekkingen met Midden-Europa.

In dit laatste gebied is de nieuwe techniek ontstaan, waarbij de voorwerpen werden versierd door drijfwerk, zodat een plastische versiering van het oppervlak tot stand kwam. Men kent prachtige voorbeelden van deze techniek in brons en vooral in goud, als de beroemde goudvondst van Eberswalde. Naast het drijven treedt ook de gravering als techniek voor de versiering op. Een tweede centrum gedurende deze periode moet men zoeken in het Britse eiland en wellicht in Ierland, waar eveneens zeer fraaie voorwerpen uit deze periode zijn ontdekt, die naar Noord-Duitsland schijnen te zijn uitgevoerd en daar zijn nagemaakt.

De ceramiek bootst in veel grovere vormen de plastische decoratie na. Het meest bekend is het aardewerk met een weinig smaakvolle decoratie van bulten, genoemd naar het gebied van Lausitz, het land aan de Oder en de Weichsel met zijn centrum ongeveer in Silezië. Ook in andere streken vindt men dergelijk aardewerk, het meest fantastische in Hongarije gedurende de Late Bronstijd; het is daar en elders echter geenszins ontstaan onder de invloed der cultuur van Lausitz, maar het heeft zich zelfstandig uit oudere vormen ontwikkeld, die tot de Aunjetitz-tijd behoren.

De samenhang bij de cultuur tussen de landen ten N. en ten Z. van de Alpen, benevens ten O. en ten W. van de Adriatische Zee wordt nog nader duidelijk gemaakt door de verandering in de gebruiken bij de begrafenis in dit gehele gebied gedurende de Bronstijd. Reeds in de tijd van overgang van de Steentijd naar de Bronstijd bespeurt men hier en daar de sporen van het verbranden der lijken, terwijl vroeger het begraven van de doden algemeen voorkomt. In Hongarije was het nieuwe gebruik reeds verbreid gedurende de Vroege Bronstijd om in de Hoge Bronstijd regel te worden in het gehele cultuurgebied van Midden-Europa. Men spreekt voor deze periode om die reden van de cultuur der grafheuvels, die steeds urnen met de overblijfselen van lijkverassing bevatten.

Te zamen met de verbreiding van de Lausitz-cultuur heeft deze zede zich naar het Noorden verbreid. In Italië treedt zij in de Late …(tekst ontbreekt).

< >