Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Stendhal

betekenis & definitie

pseud. van Marie Henri Beyle, Frans schrijver (Grenoble 23 Jan. 1783 Parijs 22 Mrt 1842), stamde uit een gegoede, burgerlijke familie.

Op de Ecole Centrale in zijn geboorteplaats werd hij republikein, anti-clericaal en discipel van de sensualistische filosofie van Condillac. Door invloedrijke verwanten kwam hij bij de legeradministratie, maakte als dilettant-officier de Italiaanse veldtocht mee, maar de toen verkregen indruk van land en volk was overweldigend en duurzaam. Na enige vruchteloze jaren van zoeken naar een bestaan in de literaire wereld ging hij in 1806 naar Brunswijk als militair administrateur; aan het Duitse stadje Stendal, de woonplaats van Winckelmann, ontleende hij zijn schuilnaam. Hij maakte de tocht naar Rusland mede, maar na de val van Napoleon keerde hij naar zijn geliefd Italië terug: zijn literaire loopbaan nam een aanvang. In zijn eerste werken, zoals de Histoire de la Peinture en Italië (1817) of zijn Vie de Rossini (1823), weinig persoonlijk van vorm en waarvoor de inhoud grotendeels aan anderen was ontleend, toonde hij zijn voorliefde voor de Italiaanse plastische kunst en muziek. Zijn „jacht op geluk” werd onderbroken, omdat hij door de Oostenrijkse politie werd uitgewezen (1821). In Parijs teruggekeerd nam hij deel aan de strijd tussen de klassieken en de romantici met zijn beide brochures Racine et Shakspeare (1823 en 1825). Zijn jarenlange pogen een tweede Molière te worden mislukte. Een tiental jaren lang leidde hij het leven van letterkundig dilettant, dat wij kennen door zijn Souvenirs d'Egotisme (ed. Martineau 1927), genietend van de vriendschap met Mérimée en enkele andere leden uit de kring van Delescluze, maar hij slaagde er slechts gedeeltelijk in om als journalist voor Engelse bladen in zijn onderhoud te voorzien.

Noodgedwongen werd hij romancier. Zijn onafhankelijke geest echter weigerde zich aan te passen aan de gangbare mode, overtuigd dat zijn op werkelijke feiten berustende romans als Le Rouge et le Noir (1830) slechts bestemd waren voor de „happy few” en half bouderend, half spottend lanceerde hij zijn paradox dat zijn werk pas begrepen zou worden tegen 1880. Dank zij de bij de Juli-revolutie aan het bewind gekomen liberale partij werd hij benoemd tot consul in Triëst, maar door Metternich niet geadmitteerd ging hij als consul naar Civitavecchia, waar hij zijn verveling door herhaaldelijk verlof en onafgebroken literaire arbeid trachtte te verdrijven. In een Parijse straat door een beroerte getroffen, overleed hij de daarop volgende nacht.

Dank zij de publicatie van veel posthuum werk en een nadere bestudering van zijn eindeloze aantekeningen bij zijn eigen werk en van de marginalia bij de door hem gelezen werken, dank zij ook een dieper begrip van zijn werkwijze, wordt de door zijn tijdgenoten weinig gewaardeerde schrijver door de huidige generatie beschouwd als een van de grote figuren uit de Franse letterkunde. Uitgaande van de filosofie der sensualisten als Destutt de Tracy, wiens Idéologie hij op de École Centrale van buiten had geleerd, trachtte hij zijn figuren, geladen met de jeugdherinneringen, aan te passen aan de wensdromen van zijn naar het verleden gerichte geest, los van de toekomst, waar tegenover hij sceptisch geresigneerd stond. De figuren uit zijn opeenvolgende romans Le Rouge et le Noir, Lucien Leuwen, La Chartreuse de Parme, Lamiel mogen, wat betreft de omstandigheden waaronder ze leven, veranderen, in wezen zijn het steeds dezelfde, eigen gestalten uit zijn herinneringswereld die hij uitbeeldt. Dit geldt ook voor een theoretisch werk als De VAmour (1822), dat eigenlijk toch niets anders is dan de „Kristallisatie”, van zijn teleurgestelde liefdes, spec. die voor Mathilde Viscontini. Achter deze hunkering naar verloren geluk ging zijn moraal, zijn „jacht op geluk”, zijn „beylisme”, met het accent op „espagnolisme”, volkomen schuil.

Zelden heeft een schrijver met zo scrupuleuze eerlijkheid zich zelf trachten te ontleden, een eerlijkheid die hij zijn hele schrijversloopbaan door heeft volgehouden, maar in het gewone leven hebben weinig mensen zich zozeer vermomd, een gevolg van Beyle’s karakter. Hij was een timide, overgevoelige natuur, die zijn hele leven achtervolgd werd door de angst belachelijk te zijn of dupe te worden van zijn sentiment; vandaar zijn uiterlijke ironie, zijn voorkeur voor de paradox of zijn lust tot mystificatie, wat hem verwant maakte met Mérimée.

DR R. WIARDA

Bibl.: Œuvres p.p. H. Martineau (1926-1937, 79 vol., waarvan 10 vol. Corr.) ; Les Romans (éd. La Pléiade, 1933, 3 vol.) ; Œuvres complètes p.p. P. Champion et P. Arbelet (i9i3“I936, 34 vol-» onvoltooid). Speciaal nog te noemen: Vie de Henri Brulard; Journal; Armance; Rome, Naples et Florence; Vie de Napoléon; Les Mémoires d’un touriste; Lettres à Stendhal 1803-1806, p.p. V. del Litto (1943); Lettres à St. 1810-1842, p.p. H. Martineau (1947).

Lit. (zeer beknopt): L. Blum, Beyle et le beylisme (1914, n. éd. 1930); H. Delacroix, La psychologie de St. (1918); P. Martino, St. (1914, n. éd. 1934); P. Arbelet, La jeunesse de St. (1914, 1920, 2 vol.); P. Hazard, Vie de St. (1927, goede inl.); R. Boylesve, Réflexions sur St. (1929); M. Leroy, St. politique (1929) ; P. Jourda, Etat présent des études stendhaliennes (1930, onmisbaar); St., L’homme et l’œuvre (1935); St. raconté par ceux qui l’ont vu (1931); J. Prévost, La Création chez St. (1942, uitstekend); M. Bardèche, St. romancier (1948); A. Caraccio, St. L’Homme et l’œuvre (1952, mooie inl.); H. Martineau, L’Œuvre de St. Histoire de ses livres et de sa pensée (1951) ; Petit dict. stendhalien (1948) ; Le Calendrier de St. (1950) ; Le Cœur de St. Histoire de sa vie et de ses sentiments (1952); L. Royer et V. del Litto, Bibliogr. stendhalienne (sed. 1930).

< >