Russisch religieus wijsgeer en dichter (Moskou 16/29 Jan. 1853 - Oeskoj, bij Moskou, 31 Juli/12 Aug. 1900), zoon van de voorgaande, doceerde filosofie te Moskou en Petersburg en bezocht o.a. Engeland en Egypte.
Wegens openlijke critiek op de regering (afkeuring van de doodstraf) moest hij na 1881 elk openbaar ambt opgeven. Solowjow wilde het Christendom vernieuwen door heropwekking van de mystiek-gnostieke elementen. Teleurgesteld door wanbegrip van het publiek en van de kerkelijke en wereldlijke overheid propageerde hij in de jaren ’80 hereniging van de Russisch-orthodoxe en de R.K. Kerk, ten einde de Russische Kerk tot nieuw leven te wekken. Vijandschap in Rusland en koele ontvangst in R.K. kringen brachten hem in de jaren ’90 tot een boven-confessioneel, buitenkerkelijk en sociaal Christendom. Hij beschouwde zichzelf als Russisch-orthodox en (Rooms-) Katholiek tegelijkertijd. In zijn laatste levensjaren was hij pessimistisch-eschatologisch en verwachtte de spoedige komst van de anti-christ.Grondslag van Solowjow’s wijsbegeerte is de mystieke ervaring van de aleenheid. Deze wil hij uitdrukken in een Hegeliaans stelsel. Het Absolute (God) stelt een „Tweede Absolute”: de Logos en Sophia. De kosmos wordt gezien als een proces waarin Sophia evolueert tot een volmaakte uitdrukking van en eenheid met God. ’s Mensen taak is „medewerker Gods” te zijn in dezen (1 Cor. 3: 9), d.w.z. in zichzelf het „Beeld Gods” te verwerkelijken door sublimatie van de sexuele krachten en tevens in de maatschappij een sociale (bijna socialistische) rechtvaardigheid tot stand te brengen. Zonder dit is Christendom een farce.
Deze wijsbegeerte en vooral zijn persoon wekten weer belangstelling voor religieuze problemen onder de intellectuelen (Berdjajew). Tevens was Solowjow grondlegger van de ideologie der (latere) constitutioneel-democratische partij (de „kadetten”). De Sophia-leer had grote invloed op de Russische theologie. Zijn mystiek uit zich in de Sophia-gedichten (Geheel in Lazuur, 1875; Drie ontmoetingen, 1897) en in zijn natuur-gedichten. Hij is de belangrijkste dichter van zijn tijd in Rusland en grondlegger van het Russische symbolisme.
DR J. H. DUBBINK
Bibl.: De crisis van de Westerse filosofie, diss., Moskou (1874), Fr. vert. (Paris 1947); Wijsgerige beginselen van integrale kennis (1877/’78); Lezingen over het God-menselijke (1878/’79), Eng. vert. (1944); Geestelijke grondslagen van het leven (1882-1884; Ned. vert. 1934); Het nationale vraagstuk (1883-1891); Geschiedenis en toekomst van de Theocratie (Agram 1887); La Russie et l’Eglise universelle (in het Frans geschr.; Paris 1889); De zin der Liefde (1892-1894), Eng. vert. (1947), Fr. vert. (1950); De rechtvaardiging van het Goede (1897, Fr. vert. 1939); Theoretische filosofie (1897-’99); Drie gesprekken (1900, Duitse vert. Bonn 1947). Verz. werken (Russ., 10 dln, 1911). Duits: Werke, hrsg. v. W. Szylkarski, 8 dln (Freiburg i.
Br. 1952 e.v.). Frans: J. B. Sévérac, Introd. et choix de textes (Paris 1910). Engels: A Solovyov Anthology, ed. by S. L. Frank (London 1950).
Lit.: D. Strémoonkhoff, V. S. et son œuvre messianique, diss. Strasbourg (1935); E. Porret, La philosophie chrétienne en Russie (1944); N. Zervov, Three Russ.
Philosophers: Khomiakov, Dostoevsky, S. (London 1944); F. Muckermann, W. S. (Olten 1945); J. de Graaf, De anthropologie in de moderne Russ. wijsg. theologie, diss. Leiden (1949, als boek: Russische denkers over de mens, Assen 1949, v. Gorcum’s Theol. bibl., 18); W. Szylkarski, Das philosophische Werk v.
W. S. (München 1950); L. Müller, S. (Freiburg i. Br. 1951); N. O. Lossky, History of Russ. Philosophy (New York 1951).