is een algemene naam voor de verschillende mystieke stromingen in de Islâm. Het woord is afgeleid van het Arabische soef = „wol”; deze mystiek ging nl. veelal gepaard met ascese en haar beoefenaars kleedden zich in de eenvoudigste stof, nl. wol.
De prediking van Mohammed, zoals wij die uit de Koran kennen, bood niet veel aanknopingspunten voor mystieke beschouwingen en ook de ontwikkeling van de Islâm in de eerste eeuwen was nuchter wettisch en exoterisch. Naarmate deze godsdienst zich naar Oost en West uitbreidde, begonnen invloeden van oudere mystiek (Christelijke en Indische) onder de Mohammedanen te werken.In het begin der 9de eeuw leefden in Irak en Perzië al geleerden en vromen, die door hun levenswijze en hun leer hun omgeving beïnvloedden, en een eeuw later traden bekende figuren met een eigen mystieke leer op, waarvan de bekendste is de in 922 te Bagdad ter dood gebrachte Mansoer al-Hallâdj. Nog weer later, in de 11de eeuw, begonnen zich mystieke derwisj-orden te vormen rondom een geestelijke leider (sjeich, pîr, moersjid). Zulk een Mohammedaanse mystieke orde heet tarîka en noemt zich naar de stichter; er zijn honderden van zulke orden en sommige daarvan zijn weer uit oudere voortgekomen. Bekende orden zijn bijv. de Kâdirîya, de Rifâîya, de Sammânîya, Naksjibendîya, de vroegere Bektasjîya in Turkije, de Sanoesîya in Noord-Afrika. De Mohammedaanse mystiek heeft in elk land karakteristieke vormen aangenomen; voor Noord-Afrika is bijv. typisch de verering der heilige maraboets; heiligenverering en gravenverering is overigens een algemene trek in deze mystiek. Dit laatste behoort alles weer tot de populaire mystiek, waarvan zich op den duur de geleerde mystiek ging onderscheiden.
Geleerde schrijvers hebben diepzinnig uitgewerkte systemen ontworpen, waarin de invloed van Neo-Platonische en Boeddhistische leringen duidelijk te onderkennen is. Men vindt in deze werken bijv. verschillende theorieën over initiatiegraden en over een hiërarchische ordening van slechts uiterlijk mens-schijnende heiligen. De orthodoxe Islâm heeft zich aanvankelijk sterk tegen het Soefisme verzet, omdat de mystieke leringen in veel gevallen leidden tot minachting der uiterlijke godsdienstplichten en op het gebied der theologie tot een zeer on-Mohammedaans pantheïsme. Door de invloed van al-Ghazâlî (gest. 111) evenwel is de orthodoxie er toe gekomen een gematigde vorm van mystiek te erkennen. Een bijzondere uitingsvorm van het Soefisme is nog de literaire mystiek. In de Arabische dichtkunst treft men slechts weinig grote mystici aan, zoals Ibn-al-Fârid in Egypte (gest. 1235); de Perzische dichtkunst echter (en in haar voetspoor de Turkse) is sedert de 11de eeuw doordrenkt met mystieke ideeën en uitdrukkingen, waardoor een dichtwerk vaak zowel esoterisch als exoterisch verklaard kan worden.
Dit geldt vooral voor de liefdespoëzie, waar de door de dichter bezongen geliefde vaak ook kan worden opgevat als de hemelse geliefde, naar vereniging met wie de menselijke ziel smacht. Veel Perzische dichtwerken hebben daarvoor de vorm van verhalen of parabels, die dan met een lange poëtische commentaar mystiek worden uitgelegd. Het beroemdste werk in deze trant is de Mesnewi van Djelâl ed-Dîn Roemî (gest. 1235), die in dit opzicht echter de navolger is van de nauwelijks minder grote figuren van Sanâyi en Farîd ed-Dîn Attâr. Hâfiz is de meester in de lyrische mystiek, terwijl Sa’di, en ontelbare anderen met hem, een minder verheven vorm van Soefische wereldbeschouwing doen spreken.
In Perzië zijn overigens, sedert 1500, toen de Safawieden aan het bewind kwamen, de hogere vormen van mystiek en de tarîka’s sterk teruggedrongen. Daarentegen heeft de mystiek in Turkse landen lang gebloeid, wel vnl. doordat de Turken voor het eerst met de Islâm in zijn mystieke vorm hebben kennis gemaakt.
PROF. DR MR J. H. KRAMERS ♰
Lit.: R. A. Nicholson, The Mystics of Islam (London 1914); A. J. Wensinck, Oostersche Mystiek (Amsterdam 1930); A. J. Arberry, Sufism, an Account of the Mystics of Islam (London 1950).