Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WOL

betekenis & definitie

is in engere zin steeds schapenwol, d.w.z. het haar van het schaap. De haarsoorten die hierop gelijken, doch van andere dieren afkomstig zijn worden afzonderlijk aangegeven met woorden als: kameelhaar, konijnenhaar, koehaar enz.

In ruime zin is wol dan dierlijk haar, hoewel het in deze zin zelden wordt gebruikt. De beste wol komt van merinosschapen die fijne, weke, gekrulde wol bezitten. In kwaliteit volgt daarop de wol van Engelse schapen die tevens voor het vlees worden geteeld. Deze wol heeft een bijzondere glans en een lange vezel. Vervolgens komt de wol van schapen die door een kruising van een merinosmoeder met een Engelse schaapsbok zijn ontstaan. En ten slotte komt de wol die alleen voor goedkope wollen stoffen wordt gebruikt van de zgn. landschapen, waarvan de wol grof en lang is.

De meeste in de handel voorkomende wol is scheerwol, dus geschoren van levende dieren. De wol van geslachte dieren is ook goed maar ongelijkmatig.De wol wordt in talrijke kwaliteitsklassen ingedeeld die zich onderscheiden door fijnheid en krul. Verdere belangrijke eigenschappen zijn: trekvastheid, rekbaarheid, verviltend vermogen, elasticiteit, weekheid, vezellengte, kleur, glans en zuiverheid. De lengte der vezels varieert van 4-50 cm. Het haar kan tot ca 40 pct uitgerekt worden zonder te breken. Het vochtgehalte mag niet boven de 17 pct gaan. Kamwol is lang van stapel, weinig gekruld en geeft een fijne, gelijkmatige, gladde draad (kamgaren). Strijkwol is kort en sterk gekruld en wordt tot ruwe strijkgarens verwerkt waarvan de haren later in het weefsel goed vervilten, dat is het vormen ener samenhangende massa.

De wolvezel bestaat uit keratine of hoornstof en is opgebouwd uit drie lagen. De opperhuid bestaat uit schubben, daaronder bevinden zich de bastlaag en het merg. Bij de merinowol zijn de schubben zo gesteld dat het buitenoppervlak zaagvormig is. Bij de grovere soorten zijn de schubben gedeeltelijk gebroken en meer vergroeid, zodat de mergstreng hier en daar zichtbaar wordt. Het vervilten wordt mogelijk gemaakt door het ruwe oppervlak der vezels die dientengevolge gemakkelijk aan elkaar vasthaken. De ruwe wol bevat 30-60 pct onzuiverheden. De in de wol aanwezige lanoline en kalizouten worden uit het waswater verkregen.

Lit.: H. Priestman, Principles of Woollen Spinning, 2de dr. (1924); Technologie der Textilfasem, hrsg. v. R. O. Herzog, dl VIII, 1/2: Wollekunde u. Technologie der Wolle (1929); S.

G. Barker, Wool Quality (1931); L. J. M. van den Berk, Wereldgesch. om wol, 2de dr. (Helmond 1943), met lit.opg.

Wolspinnerij

Het spinnen van wol tot garen wordt volgens twee scherp van elkaar te onderscheiden systemen uitgevoerd, nl. de kaard- of strijkgarenspinnerij en de kamgarenspinnerij. Voor kaardgaren gebruikt men korte, sterk gekrulde wol en het eindproduct is een enigszins ruig, pluizig garen. Voor kamgaren gebruikt men langere, minder gekrulde wol en het eindproduct is een regelmatig glad garen. De spinbewerkingen voor kaardgaren zijn: het kaarden en het fijnspinnen.

Voor het spinnen wordt de wol gewassen, gemengd, gesmout en geduiveld. Het mengen van de wol heeft plaats om verschillende partijen die met elkaar versponnen moeten worden flink dooreen te mengen. Het smouten van de wol of het invetten is nodig om de wolvezels soepeler te maken en gemakkelijker te kunnen ontwarren. Het smoutmiddel, dat aan enige belangrijke eisen moet voldoen, bestaat meestal uit oleïne. Het duivelen of wolven van de wol heeft ten doel de wolvezels zoveel mogelijk los te maken, stof en onzuiverheden te verwijderen en het op de vezels gebrachte smoutmiddel zo gelijkmatig mogelijk te verdelen. Voor het duivelen wordt meestal een duivelmolen of kaardwolf gebruikt. Op deze machine wordt de wol flink losgemaakt en in deze toestand gevoerd naar de kaardmachines, waarop de wol gekaard wordt.

Het doel van het kaarden is het verder losmaken van de wol en deze zoveel mogelijk evenwijdig te leggen.

In de strijkgarenspinnerij geschiedt het kaarden meestal op drie ongeveer gelijksoortige machines, die men samen het assortiment noemt.

De eerste kaardmachine bestaat in hoofdzaak uit een grote tamboer, waaromheen een aantal grote arbeidswalsen of travailleurs met kleinere wentelaars of depouilleurs.

Alle walsen zijn bezet met kaardbeslag, dat zijn scherpe, spitse staaldraadtandjes. Aan het uiteinde van de tamboer bevindt zich een snel draaiende wals, de volant, die de vezels uit het beslag naar de oppervlakte borstelt, zodat ze overgenomen kunnen worden door een afneemwals of peigneur. Het net of vlies dat van de peigneur komt wordt op een grote trommel gewikkeld tot een pels of matras, de zgn. kortmatras.

De op de eerste kaardmachine gevormde matras wordt dan op de tweede kaardmachine gebracht, waar de wol dezelfde bewerking ondergaat als op de eerste machine met dien verstande dat de wol niet als kortmatras maar op een doek zonder eind als zgn. langmatras tot een bepaalde dikte wordt opgewonden, waardoor het vlies gelijkmatiger wordt. De langmatras wordt dan op een wals opgerold en naar de derde kaardmachine getransporteerd. Op sommige assortimenten wordt ook wel een andere wijze van transport toegepast.

Het vlies dat van de derde kaardmachine komt wordt niet weer opgerold, maar op een zgn. vliesverdeler of continu gebracht waar het in 80-160 smalle strookjes verdeeld wordt. Dit verdelen geschiedt door smalle riempjes. De gevormde strookjes worden tussen lederen wrijf- of wurgbroeken heen en weer gerold tot een ronde losse draad, het voorgaren. Dit voorgaren wordt in kruiswinding op houten klossen gewikkeld.

Na het kaarden heeft het fijnspinnen plaats, dat geschieden kan op de selfactor of op de ringspinmachine. Bij het fijnspinnen wordt het onsterke voorgaren gerekt en tot garen ineengedraaid.

Bij een selfactor is het voornaamste deel de wagen, die de spillen draagt waarop het garen gewonden wordt en die een heen- en weer rijdende beweging maakt. Bij het uitrijden van de wagen wordt het voorgaren gerekt en ineengedraaid en bij het inrijden wordt het garen op de spillen gewikkeld.

Op de ringspinmachine wordt het voorgaren in een zgn. spinbuisje gerekt en daarna door een snel draaiende traveller of loper ineengedraaid en op een spil met huls opgewonden.

KAMGARENSPiNNERij

De lange, minder gekrulde wol, die voor kamgaren gebruikt wordt, wordt evenals voor strijkgaren eerst gesorteerd, gewassen en gedroogd. Na het drogen wordt de wol een weinig ingevet (gesmout) met een emulsie van oleïne in water, echter belangrijk minder dan voor strijkgaren gewenst is. Het spinnen van kamgaren kan volgens twee methoden plaats hebben, nl. volgens het Franse systeem, dat voor middelmatig lange en fijne wol wordt toegepast en volgens Engels systeem voor lange en grove wol (sajet).

Deze twee systemen wijken vooral in de voorspinnerij van elkaar af. Bij het Franse stelsel worden rekmachines en naaldwalsen gebruikt; bij de Engelse methode worden rekmachines en vleugelvoorspinmachines gebruikt.

Bij het spinnen van kamgaren kan men de volgende afdelingen onderscheiden:

1. de kammerij;
2. de voorspinnerij;
3. de fijnspinnerij.

De kammerij omvat de volgende bewerkingen:

a. het kaarden;

b. het nawassen en ontkroezen;

c. het voorrekken;

d. het kammen;

e. het narekken.

Het kaarden heeft ten doel de wolvlokken te ontwarren en de vezels zoveel mogelijk evenwijdig te leggen en tevens nog te reinigen. De vezels worden tot een band gevormd die tot een bol opgewikkeld wordt of soms in een draaikan opgevangen. Bij het nawassen (backwash) wordt de smout, die bij de Engelse methode voor het kaarden op de wol gebracht was, weer door wassen uit de vezelband verwijderd. Bij de Franse methode, waarbij in het algemeen sterker gekroesde wolsoorten gebruikt worden, wordt de vezelband tijdens het drogen gespannen en daardoor gedeeltelijk ontkroesd. De wasmachine heet hier lisseuse. Bij het voorrekken worden de vezels reeds zoveel mogelijk evenwijdig gelegd om het kammen te vergemakkelijken. Het kammen heeft ten doel de korte vezels en nog aanwezige verontreinigingen uit de wol te verwijderen.

Het kammen van de wol is de bewerking die aan kamgaren het typische karakter geeft, waardoor het zich onderscheidt van kaardgaren. Bij het kammen worden de korte vezels uitgekamd, de overblijvende lange vezels evenwijdig gelegd en de nog aanwezige verontreinigingen verwijderd. Deze lange vezels worden tot tops of kambanden gevormd, de uitgekamde korte vezels heten kammeling of noils.

Voor het kammen worden hoofdzakelijk twee soorten machines gebruikt, nl. de Noble- of rondkammachine en de Heillmann- of vlakkammachine; de eerste speciaal voor grove, lange wol, de laatste voor fijne en kortere wol.

Het doel van het narekken is de gekamde band door doubleren en rekken zo gelijkmatig mogelijk te maken. In de voorspinnerij wordt de gekamde band tot voorgaren verfijnd, waarvan in de fijnspinnerij kamgaren gesponnen wordt. Het verfijnen geschiedt door 8-11 passages op de rekmachines.

Het fijnspinnen geschiedt ten slotte op de vleugelspinmachine, klokspinmachine en de ringspinmachine of de selfactor, al naar gelang men grove, middelmatige of fijne garens wenst te spinnen.

KUNSTWOL

Een zeer belangrijke grondstof voor de wolspinnerij is de kunstwol. Dit is geen kunstmatig verkregen wol, maar wol die teruggewonnen wordt door het uiteenscheuren van wollen en halfwollen lompen en andere afvallen. Het is daarom beter te spreken van „herwonnen” wol of „laine de renaissance”. Kunstwol is dus wel zuivere wol maar door de bewerking zijn de vezels veel korter dan bij nieuwe wol. Men kent zeer veel soorten waarvan de voornaamste zijn: kunstwol die uit garens en spinnerij-afval verkregen wordt; kunstwol uit ongevolde weefsels en tricotages en kunstwol uit gevolde weefsels. Van deze drie geeft de eerste soort de beste vezels.

De kunstwolfabricage is een belangrijke industrietak geworden. Wordt kunstwol van lompen vervaardigd, dan worden deze eerst enigszins gesorteerd en in stukken gesneden. De vuile lompen worden eerst van stof en vuil ontdaan in een klopmolen of „shaker”, en daarna nog eens goed gesorteerd. Zeer vuile lompen worden gewassen. Bevatten de lompen een bepaald percentage katoen, dan worden ze gewoonlijk gecarboniseerd, d.w.z. de katoen wordt er door een chemische behandeling, het carboniseren, uit verwijderd.

Dikwijls worden de lompen geverfd. Na het carboniseren en wassen worden de lompen uit elkaar getrokken, zgn. gemalen. Het malen vindt plaats op de kunstwolmolen. Deze bestaat uit een toevoerdoek, geribde walsen en een snel ronddraaiende trommel of tamboer welke met stiften bezet is. Hierdoor worden de vezels uit de lompen getrokken en naar buiten afgevoerd.

De uit de spinnerijen afkomstige garenresten worden meestal op een afzonderlijke machine, de einden-opener of droussette gemalen. Dit is een soort kaardmachine, waarvan de walsen met zaagtandbeslag bekleed zijn. De hiervan komende vezels vormen een goed spinmateriaal. Kunstwol wordt, meestal gemengd met lange wol of andere vezelstoffen, op dezelfde wijze versponnen als kaardgaren. Enkele namen van bekende kunstwol merken zijn:

Mungo: kunstwol van gevolde stoffen;

Shoddy: kunstwol van ongevolde stoffen en van tricotages, o.a. kousen;

Alpacca: uit halfwollen lompen, meestal dunne damesstoffen, door carboniseren verkregen kunstwol;

Zephir: de fijnste kunstwol, uit losse, zachte artikelen verkregen.

J. BLOEM

Lit.: W. H. de Sonnaville, De strijkgarenspinnerij (Deventer 1927); R. Preu, Die Kammgamspinnerei, 2de dr. (Berlin 1928); A. J. Handels, De grondstoffen van de textielindustrie (Tilburg 1925).