antitrinitarische stroming in het oudste Protestantisme, had grote betekenis voor de practische godsvrucht, tegenover de leer de rechten der moraal handhavend, de wet der rede in de godsdienst verdedigend, op subjectieve wijze de studie van de Bijbel bevrijdend van de heerschappij van het dogma.
De haeresie van Arius was nimmer gestorven. Petrus Gonesius gaf, onder invloed van Servet, op de synode van Secemin (1556) een Ariaanse geloofsbelijdenis en vond bescherming onder de Poolse adel, die voor zichzelf vrijheid van godsdienst genoot. Consequenter was nog de leer van Laelius Socinus (zie Socinus, L.) en Blandrata, wat in Polen tot een breuk met de Gereformeerden leidde (1565). Het centrum dezer partij, de „nonadoranten”, is tot macht gekomen door Faustus Socinus. Teken zijner overwinning is de Rakowse Catechismus (1605) waarin men de Sociniaanse denkbeelden vindt: in het goddelijk wezen slechts één persoon, God de almachtige Vader, uit eerbied voor wie naar de eis der rede (contra rationem manifestam nihil est credendum) de triniteitsleer vervalt als onschriftmatig en onverdedigbaar. Christus is geen mens geworden God, maar mens, uit Maria geboren, door Gods inwerking heilig en zondeloos, kort vóór zijn optreden door een wonder in de hoogste hemel opgetrokken, „raptus in coelum”.
De mens is vrij, door geen erfzonde belemmerd, door geen praedestinatie gebonden, en erlangt Gods vergiffenis zonder Christus’ plaatsvervangend lijden of zoendood, beide door het Socinianisme geloochend. Ook de Heilige Geest is geen afzonderlijke persoon in de Godheid. De doop is geen genademiddel; de avondmaalsleer is Zwingliaans.
In Polen door de Jezuïeten bestreden en spoedig verdrongen, kwam het Socinianisme ook naar Nederland. Het vond hier velerlei aanknoping. Reeds de Windesheimer Joh. Busch in zijn Liber de reformatione monasteriorum is antitrinitarisch. Vooral echter vertonen de Nederlandse Doopsgezinden overeenkomst zoals Melchior Hoffman, Adam Pastor; ook zij willen hun godsdienst beleven, practisch, ondogmatisch en loochenen de praedestinatie. Ook in het eedverbod, de weerloosheid, onthouding van overheidsambten vertoont zich overeenkomst.
Onder de Remonstranten wijzen wij vooreerst op C. Vorstius’ De Deo en op zijn Compendiolum socinianismi, dat afwijkt van de Rakower, humanistisch-moralistisch „van het Coornhert-type”, doch overigens goed sociniaans.
Er is in het Socinianisme ontwikkeling geweest. Hun nieuwe catechismus (1659) verraadt invloed van de Remonstrantse geest; in hun latere theologen, vooral in Samuel Crell, vertoont zich de breuk met oude opvattingen. Totdat het geheel vervloeit in de eeuw der tolerantie; het had een belangrijke taak volbracht. De geschiedenis van de 18de-eeuwse, Harlinger doopsgezinde predikant Joh. Sinstra is een der laatste herinneringen aan het Socinianisme.
PROF. DR L. KNAPPERT ♰
Lit.: C. C. Sandius, Bibliotheca antitrinitariorum, (Freistadii Amsterdam 1684); O. Fock, Der S. (Kiel 1847); Fr. Sam. Bock, Historia antitrinitariorum (2 dln, Koningsbergen 1774-1784, onvoltooid); Herzog, Real-Encycl., in voce Socin.; J.
H. Scholten, Leer der Herv. Kerk (dl II, 4de dr., 1862); W. J. Kühler, Het S. in Nederland (1912); J. C. van Slee, De geschiedenis van het S. in Nederland (1914); A.
Bruining, Verzamelde Studiën (1923); H. John McLachlan, Socinianism in Seventeenth-Century England (Oxford 1951); E. M. Wilbur, A History of Unitarianism: S. and its Antecedents (Cambridge, Mass. 1945); Idem, A Bibliography of the Pioneers of the Socinian-Unitarian Movement (Roma 1950); Idem, A History of Unitarianism in Transsylvania, England and America (Cambridge, Mass. 1952).