Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SLUYTERS, jan

betekenis & definitie

Nederlands schilder en lithograaf (’s-Hertogenbosch 17 Dec. 1881), studeerde aan de Rijksnormaalschool voor Tekenonderwijs en de Rijksakademie te Amsterdam, verwierf in 1904 de Prix-de-Rome en maakte een tweejarige studiereis naar Italië, Spanje en Parijs.

Zijn avant-garde-geest, steeds open voor de stromingen van de eigen tijd, onderging het meest de invloed van de moderne Franse schilders: van de Toulouse-Lautrec; van de Neo-impressionnisten en Vincent van Gogh in de lichtschildering en de felle kleur o.a. in enige zijner landschappen; van Cézanne en de kubisten in een streven naar vereenvoudiging, dat zich vooral in zijn figuurstukken openbaarde. Reeds vroeg toonde hij zich een portrettist met een zeer individuele, scherp psychologische kijk op zijn modellen, soms aan het caricaturale grenzend.

Gedurende zijn zgn. Staphorster periode, 1915-1916, experimenteerde hij het meest, zoekend naar een expressionnistische uitbeelding van het harde leven der in traditie verstarde Staphorster boeren, evenals Van Gogh in zijn Brabantse tijd, terwijl hij zich toen tevens met compositorische problemen bezighield. Sterk expressionnistisch zijn eveneens enige religieuze werken (de pietà’s). Meer in overeenstemming met zijn persoonlijk temperament is de daarop volgende periode van grote, gestyleerde, als stilleven opgevatte naakten, die de toetssteen vormen van zijn picturaal vermogen zowel wat kleur, wat compositie als wat karakteristiek betreft. Een zelfde vitaal realisme geeft hij in zijn baby’s en moeders met zuigelingen. Als colorist bij uitnemendheid leeft hij zich behalve in zijn naakten het sterkst uit in zijn stillevens, vooral van bloemen en vruchten.

Na 1926 vormt zich uit zijn veelzijdige experimenten een gelijkmatiger stijl. De werkelijkheid wordt dan rustiger, eenvoudiger en natuurlijker weergegeven zonder aan feestelijke lichtkracht en kleur in te boeten. Hoogtepunten uit de latere periode vormen enige markante portretten.

Bij sommige werken echter valt het accent te zeer op het picturaal decoratieve, waardoor zij aan spanning en vitaliteit verliezen. Dat Sluyters een uitstekend lithograaf was, tonen aanvankelijk zijn illustraties, o.a. van kinderboeken, tussen 1914-1918 zijn prenten voor De Groene Amsterdammer, die tevens getuigen van zijn inventie en durf als tekenaar en van zijn expressief vermogen, en enige kleurige affiches. In 1910 voerde hij een opdracht voor muurschilderingen op de wereldtentoonstelling te Brussel uit, waarin zijn decoratief talent in het bijzonder tot uiting kwam.

Lit.: Huib Luns, J. S., Paletserie (Amsterdam 1941); G. Knuttel Wzn, J. S., een beschouwing over zijn werk (Den Haag 1937).

< >