(Willem), Nederlands schilder, tekenaar en graficus (Groot Zundert 30 Mrt 1853 — Auvers s/Oise 29 juli 1890), was een van de grootste kunstenaars van het einde van de 19de eeuw, wiens beslissende invloed op de gehele na hem komende kunst van Europa en Amerika nog steeds toeneemt. Hij is een diergenen, die de traditie van de Europese beeldende kunst sedert de Renaissance doorbroken heeft door bewust af te wijken van de natuurgetrouwe weergave der aanschouwde werkelijkheid ter wille van de symbolische uitdrukkingswaarde der uitbeelding.
Daarbij werd het karakter van zijn werk in zijn ontwikkelingsgang zo sterk verweven met zijn uiterlijke levensomstandigheden, dat een beschouwing over Vincent en zijn scheppen in een levensbeschrijving moet worden ingepast. Een onschatbaar document vormen daarbij de brieven aan zijn broer Theo, die van zijn 19de jaar af tot aan het einde doorgaan, met slechts twee korte onderbrekingen. Deze brieven, die geheel onbevangen geschreven werden, zonder de gedachte aan publicatie, spiegelen in volkomen oprechtheid en uitvoerigheid heel het gedachte- en zieleleven van de kunstenaar.Vincent was de oudste zoon van ds Th. vanGogh te Groot Zundert, en Anna Cornelia Carbentus. Zijn vader stamde uit een degelijk Hollands geslacht, was de zoon van een predikant te Breda, terwijl drie van zijn ooms kunsthandelaar waren.
Reeds als kind was Vincent niet gemakkelijk, zeer intelligent, lichamelijk sterk, maar eigenzinnig. Al vroeg (1869) haalde oom Vincent hem in zijn Haagse kunsthandel, die gedreven werd door de heer J. Tersteeg (de zeer bekende kunsthandel Goupil & Co op de Plaats in Den Haag was de voornaamste handelaar van de werken van de grote Meesters van de Haagse School, maar ook van de beste kunstenaars van de School van Barbizon). Dan werd hij overgeplaatst naar de Parijse zaak, waar hij slechts kort bleef en vanwaar hij in 1873 naar Londen ging.
Na een gunstig getuigschriften te hebben verworven, begon toen zijn persoonlijk karakter zich af te tekenen, waarmede het tragische element reeds in Vincents leven kwam. In een streng godsdienstig milieu opgevoed, kondigde zich een religieus fanatisme aan. Daarbij een maatschappelijk idealisme, dat hem voor de kunsthandel ongeschikt maakte; hoezeer de kunstwerken zélf ook zijn felle belangstelling hadden en voorgoed zouden behouden, toch verliet hij zijn werkkring in de kunsthandel. In 1876 keerde hij na een verblijf in Engeland naar Holland terug.
Intussen werd reeds veel vrije tijd voor tekenen gebruikt. Toen volgde het besluit, theologie te gaan studeren. De studie zou heel lang duren, want hij moest zich eerst nog 2 jaar voorbereiden op het Staatsexamen en hij was toen reeds 24 jaar. Vincent werkte met fanatische ijver, maar was ongeduldig en bereikte niet eens het Staatsexamen, want hij wilde practisch aan de slag als prediker en ging naar de zending in de Borinage (1878).
De nu volgende geweldig moeilijke jaren werden beslissend voor zijn leven, vooral door een karaktertrek, die zijn gehele leven zou stempelen: hij kon niets ten halve doen; hij nam het Evangelisch Zendelingschap en de Liefdeboodschap zo letterlijk, dat hij al zijn bezittingen, zijn kleren en zijn gehele tijd, energie en gezondheid aan zijn taak ten offer bracht, en maakte zich juist daardoor onmogelijk. Hij werd ontslagen en leefde onder ellendige omstandigheden voort, maar bestudeerde met geweldige intensiteit o.a. de Bijbel, Shakespeare, Michelet, Aeschylus. Zijn brieven tonen daarbij welk een groot aandeel de beeldende kunst, waaraan hij voortdurend zijn beelden ontleende, in zijn gedachtenleven had; ook tekende hij veel. En toen kwam in Aug. 1880, blijkbaar nog vrij plotseling, de bevrijdende bewustwording en ging hij geheel tot de kunst over.
Zijn fanatisme richtte zich van dit moment af op de tekenstudie, om de techniek onder de knie te krijgen, want hij was zich van meet af aan bewust, dat hij die geheel en al wilde en moest beheersen. Zijn vele conflicten berustten voor een groot gedeelte hierop, dat de wereld niet kon erkennen, dat hij een eigen innerlijke overtuiging had, die voor hem de waarde van een Geloof had, en dan ook voorwaarde was voor de vervulling van zijn roeping. De grondslag van deze overtuiging was zijn diepe religiositeit, die zich uitte in het symbolisch aanvoelen van elke levensopenbaring, met de consequentie dat hij zich in dienst stelde van het Symbool in plaats van in die van het dagelijkse leven. Aan het Symbool offerde hij alles op.
Oct. 1880 trok hij naar Brussel om er bij de schilderende ds Pietersen op het atelier te werken, maar .ging er daarna tot Apr. 1881 studeren op de Academie. Teruggekeerd naar het ouderlijk huis, in de pastorie te Etten, tot Dec. 1881, tekende hij boerenfiguren. Dec. 1881 tot Sept. 1883 Den Haag, waar hij zou studeren bij zijn neef Anton Mauve. Er ontstonden ernstige conflicten, die leidden tot een breuk met Mauve en vele andere relaties.
Toch was deze tijd uiterst belangrijk voor zijn kunst. Thans ontstonden de eerste oorspronkelijke werken, vooral tekeningen, waaronder zeer belangrijke; hij begon ook te schilderen. Hij verliet Den Haag, en ging naar Drente, van Sept. tot Nov. 1883, waar hij het door de beschaving onaangetaste land zocht. Dec. 1883 tot Nov. 1885 bij zijn ouders, thans in de pastorie te Nuenen.
Er volgde een tijd van fanatisch worstelen met alle problemen van het vak en diepgaande theoretische studies. Zijn bewondering ging vooral uit naar Delacroix, J. F. Millet.
Jozef Israëls, Millais, Feyen Perrin, Emile Breton, de Groux, maar boven al naar Rembrandt. Het symbolisch karakter nam sterk toe, ook voor de betekenis van de kleur. Het ging om de uitdrukking van het karakter, zowel van de mensen als van planten en voorwerpen. De kleur was verwant aan die van Hollandse schilders als Breitner en Suze Bisschop-Robertson.
Hij trachtte het wonder, dat hij in de verschijning voelde, te openbaren en, zeer nadrukkelijk, zich met zijn motieven te vereenzelvigen. Hij wilde „Boerenschilder” worden, maar in een striktere zin dan de door hem zeer bewonderde J. F. Millet en Jozef Israëls dat waren.
De brieven legden voortdurend verantwoording af van zijn moeizaam zoeken. Ook hier weer steeds groeiende moeilijkheden met zijn omgeving. Hoofdwerken: de Aardappeleters (3 versies in litho, talloze studies), wevers, landschap (herfstlandschap, in Museum Boymans), watermolens; prachtig stemmingsvolle tekeningen (Pastorietuin in de winter, Wilgenlaantje bij avond). Na een verblijf te Antwerpen (Nov. 1885 tot eind Febr. 1886) trok hij gedeeltelijk te voet naar Parijs, naar zijn broeder Theo, die er in de kunsthandel werkte en in alle opzichten zijn toeverlaat en steun was.
In Parijs leerde hij vooral bij en door bemiddeling van Theo de nieuwe Franse kunst van de Impressionnisten en ook deze kunstenaars zelf kennen. Een geleidelijke maar zeer snelle aanpassing aan deze nieuwe kunst leidde tot ingrijpende verandering van zijn kleur, die licht en stralend werd. Dit was een tamelijk gelukkig tijdperk in zijn leven; hij vond nu ook waardering. Reeds experimenteerde hij in richtingen, die ver de doelstellingen van het Impressionnisme voorbij schoten.
Het symbolisch-expressieve karakter kwam weer sterk naar voren na de technische experimenten. Toch trok hij naar Arles om het hem drukkende Parijs van zich af te schudden en vooral ook om het sterkere licht, de fellere kleurigheid van het Zuiden te zoeken (Febr. 1888 tot Mei 1889). Zijn kunst bleef experimenteren met de materie, het licht en de kleur, maar vooral ook met de overheersende factor van de expressie. Ziekten onderbraken telkens het werk, dat met bezetenheid werd bedreven.
Hij liet zich opnemen in een zenuwlijdersinrichting in Saint-Rémy en werkte ook daar met bezetenheid. Bij gebrek aan motieven buiten zette hij composities van anderen (Delacroix, Daumier, Doré, Millet, Rembrandt) naar kleine reproducties vrij om in grote kleurkrachtige schilderijen. De vorm werd demonisch opgedreven tot een zuiver persoonlijke, grootse maar ook soms krampachtige bewogenheid; de kleur minder bont, maar van stralende rijkdom binnen een lyrisch en suggestief toonschema. Hij werkte ook buiten en het motief werd aanleiding tot een heftige innerlijk bewogen, sterk expressieve, soms wel haast explosieve interpretatie van een alles doordringend kosmisch voelen.
Het religieuze karakter uitte zich hier sterk, maar geheel buiten elk Bijbels motief. Maar zijn sterk gestel handhaafde zich, al waren er voortdurend inzinkingen. Theo waakte onafgebroken uit de verte. Twee maanden te Auvers s/Oise doorgebracht, leverden nog een onbegrijpelijke oogst aan werken op, maar van ongelijke kwaliteit.
Hij was nog in staat tot scheppingen, die tot zijn absolute meesterwerken behoren, maar soms ook scheen hij nog slechts te stamelen. Het innerlijk vuur, waaruit hij schiep, scheen de uitputting nabij. Op 27 Juli loste hij zelf het schot, waar hij de 29ste aan bezweek.
Het werk, dat men met zekerheid van Van Gogh kent, omvat ca 850 schilderijen en een even groot aantal tekeningen. Deze ongelofelijke productie binnen een tijdvak van 10 jaar wordt nog onbegrijpelijker, wanneer men daarbij rekening houdt met de enorme omvang van zijn correspondentie. Dit is alleen verklaarbaar uit het fanatisme van de kunstenaar, die zich voor een Taak gesteld voelt, als een geroepene om te getuigen.
Van zijn brieven verschenen:
1. de brieven aan zijnbroeder Theo, Wereldbibliotheek, 3 dln (1914), in totaal 651 stuks, lopende van Aug. 1872 tot aan zijn dood;
2. een bundel brieven van Theo aan Vincent (Wereldbibliotheek);
3. de brieven aan Emile Bernard, gepubliceerd in Lettres de Vincent van Gogh, Paul Gauguin etc., 1926, Tonnerre, en in de editie van Vollard 1911, Parijs;
4. de brieven aan Anton Ridder van Rappard, Engelse uitgave, 1936, New York (Ned. uitg. 1937).
De belangrijkste verzamelingen van werken van Van Gogh zijn:
1. die van ir V. W. van Gogh, erfgenaam van zijn vader Theo; daar Theo Vincent in de latere jaren geheel onderhouden had, beschouwde de kunstenaar zelf zich in voortdurende
schuld van zijn broer, wie dan ook het gehele werk rechtens toekwam; deze verzameling is voor een groot gedeelte in permanent bruikleen in het Stedelijk Museum te Amsterdam afgestaan; in de loop der jaren werden er herhaaldelijk stukken uit verkocht;
2. die van het Rijksmuseum Kröller-Müller (rijk gedocumenteerde catalogus, bewerkt door A. M. Hammacher).
DR G. KNUTTEL WZN
Lit.: Van de zeer omvangrijke en zich steeds nog uitbreidende literatuur over Vincent van Gogh wordt hier volstaan met: De uitvoerige en zorgvuldige biografische inleiding, die Mevr. J. van Gogh-Bonger aan de uitgave van de brieven aan Theo vooraf laat gaan; J. B. delaFaille, Vincent van Gogh, oeuvre catalogus met weergave van alle schilderijen en tekeningen 4 dln (Parijs en Brussel 1928); herziene uitgave in één deel met alleen de schilderijen (Hyperion, Parijs 1939); Walther Vanbeselaere, De Hollandsche Periode (1880-1885) in het werk van Vincent van Gogh (De Sikkel, Antwerpen 1937); Over de Antwerpse tijd: M. E.
Tralbaut (Amsterdam 1948); Over de Franse tijd: W. Scherjon en Jos. de Gruyter, Vincent van Gogh’s great period (Amsterdam 1937); A. M. Hammacher, Monografie in de Paletserie (Amsterdam 1950).
De bekende roman over het leven van Van Gogh, Lust for Life (1934), van Irving Stone, geeft een scheefgetrokken beeld van des kunstenaars leven en persoonlijkheid.