(Turks: Üsküb), stad in Joegoslavië, hoofdstad van het federale gebied Macedonië, met (1948) 91.500 inw. De stad ligt in het vruchtbare dal van de Vardar, aan de vereniging van de spoorlijnen Belgrado - Thessaloniki en Nisj - Thessaloniki en is een belangrijk verkeersknooppunt en de voornaamste handelsstad van Noord-Macedonië.
De stad bestaat uit een oud en een nieuw gedeelte; het oude deel vertoont nog sterk een Turks karakter; het nieuwe deel, waarin het nieuwe spoorwegstation, bevat de zakenwijk. De citadel, het vroegere paleis van de Turkse gouverneur en de ruïnes van een Romeins aquaduct zijn de belangrijkste gebouwen. De handel omvat o.m. graan, wol en huiden, de nijverheid metaal- en textielindustrie en opiumbereiding. Een nieuw hydro-electrisch krachtstation verzorgt de energielevering. In de omgeving zijn enkele chroommijnen en er wordt wat antimonium en salpeter gevonden. Skoplje heeft een universiteit, een instituut voor tropische ziekten, een landbouwschool en andere instellingen op onderwijsgebied. Er is een luchtverbinding met Belgrado.De naam Skoplje is afgeleid van Scupi, een oude stad, waarvan de ruïnes in de nabijheid van Skoplje liggen en die omstreeks 518 door een aardbeving werd verwoest. De stad bleef door de geschiedenis heen een belangrijk strategisch punt. In 1941 veroverden de Duitsers haar, waarmede hun overwinning op de Balkan in feite beslist werd. De bezetting werd gevormd door Bulgaren.