(Laos of Laotiërs), naam van een volk, dat aan beide zijden van de middenloop van de Mekong woont, dus deels in Laos, deels in Siam. Deze staatkundige scheiding ontstond eerst in 1893 bij een verdrag, dat de Fransen en Siamezen sloten.
De Laotiërs zijn cultureel verwant met de Thai, die de hoofdbevolking van Siam uitmaken. Zij wonen bij voorkeur langs de rivieren waar zij hun geïrrigeerde rijstvelden hebben. Zij gelden algemeen als lui en delen deze slechte naam bij de blanken met andere Z.O.-Aziaten. Hun cultuur doet sterk aan die der Indonesiërs denken, met wie ze trouwens ook rasovereenkomsten vertonen. Hun woning is de paalwoning. De graanschuur is apart van het huis eveneens op palen gebouwd. Onder het huis is de stal voor de varkens en het pluimvee. Hun godsdienst is het Boeddhisme, maar het animisme is nog zeer levendig. Offers aan de geesten van overledenen, van het water, de bossen, de grond, enz. zijn aan de orde van de dag. Evenals in Indonesië wordt de geest van de in het kraambed gestorven vrouw zeer gevreesd. Ook in de huwelijksgebruiken vinden wij veel terug dat aan Indonesië doet denken (bijv. het bruidschatshuwelijk). Polygamie is zeldzaam en komt alleen bij de rijken voor. Doden worden gewoonlijk verbrand.Lit.: H. Leclèrc, Gontes laotiens (1903); uitgaven van de Mission Pavie Indo Chine, afd. H; J. Hospitalier, Grammaire Laotienne (1937). Zie ook bij Laos.