is een gebergte op het Sinaï-schiereiland tussen de golven van Suez en Akaba, dat de landbrug tussen Afrika en Azië vormt. Het gebergte bestaat hoofdzakelijk uit graniet en heeft als hoogste toppen de Djebel Katarin en de Djebel Moesa.
In het N. ligt een tafelgebergte met cretaceïsche en eocene gesteenten. Het binnenland is droog en begroeid met doornstruiken, acacia’s en tamarisken. In de noordelijke steppe wonen ca 5000 veetelende Bedoeïenen. Langs de kust loopt de spoorweg El Kantara - Haifa. De hoofdstad El-Arisj ligt aan de Middellandse Zee en heeft 3500 inw.; aan de Rode Zee ligt Et-Tor (3000 inw.). Aan de voet van de Djebel Moesa ligt het beroemde Sinaï-klooster, dat in 527 onder Justinianus gebouwd zou zijn. De kloosterbibliotheek is wereldberoemd; daarin ontdekte Tischendorf in 1844 de Codex Sinaïticus (zie bijbel).Sinaï was volgens de bijbelse traditie (vgl. vooral Exodus 19) de naam van de berg Gods, de berg van de Mozaïsche wetgeving en van het verbond tussen Jahwe en het uitverkoren volk. Een andere naam (wellicht van een andere top) van dit gebergte was Horeb. Reeds in de Oudheid heeft men deze bergen Sinaï en Horeb vereenzelvigd met de toppen van het hoge gebergte in het zuidelijke gedeelte van het Sinaï-schiereiland. De hoogste top (2646 m) heet thans Djebel Katarin (d.w.z. Katharinaberg), naar het beroemde klooster, gewijd aan de heilige Katharina. In het N.W. daarvan, steil oprijzende uit de woestijn, ligt de top, die nog heden de „Mozesberg”, Djebel Moesa, genoemd is (2240 m).
De Egyptologen Lepsius en Ebers dachten indertijd aan de Djebel Serbâl (2052 m), die echter met zijn vijf moeilijk toegankelijke toppen, waarvan geen bijzonder de aandacht trekt, minder geschikt lijkt. Eerder komt in aanmerking de „wilgenkop”, Safsafeh of Rāseççafçāf genoemd. Van de mening, dat de berg der Wetgeving in de onmiddellijke nabijheid van Kades Barnea gezocht zou moeten worden of anders in N.W.-Arabië (aan de oostkust van de Rode Zee), waar uitgebrande vulkanen zijn met waterrijke weiden in de omgeving, komt men hoe langer hoe meer terug. In aanmerking zou in het eerste geval komen de berg Arāïf en in het tweede geval de berg el-Bedr bij Teboek.
Lit.: L. Prévost e.a., S. hier.... aujourd’hui (Paris 1937); R. Weill, La presqu’île du S., étude de géographie et d’histoire (Paris 1908); H. Awad, La montagne du S. central. Etude morphologique, diss. Paris (1951), 8°.