Vlaams schrijver (Oelegem 21 Mei 1888 - Turnhout 20 Jan. 1948), studeerde handelswetenschappen aan de St-Ignatiushandelshogeschool te Antwerpen en kunstgeschiedenis aan de universiteit te Leuven. Hij was een charmant en olijk heimatschrijver die de inspiratie voor zijn eenvoudige liederen, romans en verhalen meestal in de Antwerpse Kempen vond.
Hij schreef ook de populair geworden roman van het Vlaamse idealisme aan het IJzerfront, Eer Vlaanderen vergaat (onder pseud. I. Draulans, Turnhout 1927). Zijn gemoedelijke reisbeschrijvingen vonden eveneens een ruime lezerskring.Bibl.: Voorn. werken:
Gedichten: Bonte garve (Turnhout, 6de dr., 1941); Nagelaten gedichten, met inl. van St. Debroey en E. Janssen (Tongerlo 1948).
Romans en verhalen: Een sant in zijn land (Leuven 1912); Mastentoppen (Tongerlo 1914); Bonifacius Suykerbuyck (Antwerpen 1919); Kanonnier (Brugge 1921); De laatste flesch (Turnhout 1930); Harslucht (Deurne 1933); Dientje Goris (ibid. 1935); Victor Geuleman (ibid. 1937).
Reisverhalen: In Spanje (Leuven 1926); In Scandinavië (Turnhout 1928); In Italië (Eindhoven 1930). Vertalingen o.a. van L. Coloma, P. A. de Alarcon, Fr. Finn, Al. Berend.